:host { --enviso-primary-color: #00BAFF; --enviso-secondary-color: #00BAFF; font-family: 'boijmans-font', Arial, Helvetica,sans-serif; } .enviso-basket-button-wrapper { position: relative; top: 5px; } .enviso-btn { font-size: 22px; } .enviso-basket-button-items-amount { font-size: 12px; line-height: 1; background: #F18700; color: white; border-radius: 50%; width: 24px; height: 24px; min-width: 0; display: flex; align-items: center; justify-content: center; text-align: center; font-weight: bold; padding: 0; top: -13px; right: -12px; } Previous Next Facebook Instagram Twitter Pinterest Tiktok Linkedin Back to top

Italiaanse tekeningen 1400-1600

Deze catalogus is "under construction."

 

 

Ga direct naar

Auteur: Sandra Kisters, directeur Collectie en onderzoek

De vroege Italiaanse tekeningen in de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen werden tussen 2018 en 2022 door twee opeenvolgende conservatoren en in samenwerking met een internationale groep van deskundigen wetenschappelijk onderzocht en individueel beschreven. Dankzij een substantiële financiële bijdrage die de Getty Foundation in het kader van haar ambitieuze subsidieprogramma The Paper Project - Prints and Drawings Curatorship in the 21st Century aan dit project leverde, konden bovendien twee fellows en een onderzoeksassistent worden aangesteld.

Museum Boijmans Van Beuningen herbergt een van de belangrijkste tekeningenverzamelingen in de wereld. Deze collectie weerspiegelt vrijwel de gehele westerse kunstgeschiedenis vanaf de late middeleeuwen tot heden. Een deel daarvan, de Italiaanse tekeningen uit de vijftiende en zestiende eeuw, is door middel van een digitale bestandscatalogus nu voor het eerst wetenschappelijk ontsloten. Over de iconen in de collectie, waaronder tekeningen van beroemde kunstenaars als Pisanello, Giorgione, Leonardo da Vinci, Rafaël, Michelangelo, Jacopo Tintoretto en Paolo Veronese, was natuurlijk al regelmatig gepubliceerd en deze werken waren ook al in tentoonstellingen te zien geweest. Nu komen echter ook minder bekende, maar zeker niet minder mooie of interessante tekeningen van andere kunstenaars aan bod. In de volgende hoofdstukken wordt de ontstaansgeschiedenis van de collectie geschetst en worden particuliere verzamelaars die de tekeningen voorheen in hun bezit hadden voor het voetlicht gebracht.

Het werk aan dit Boijmans-Getty project bracht de afgelopen vier en een half jaar nieuw leven in ons museum. De twee opeenvolgende fellows en de onderzoeksassistent verrichtten samen met de conservatoren het wetenschappelijk onderzoek en stelden de meeste objectbeschrijvingen op. Het beschikbare budget liet ook toe dat alle tekeningen opnieuw konden worden gefotografeerd, dat studiereizen naar Florence, Parijs en Londen konden worden gemaakt en zeven externe auteurs uit de universitaire en museale wereld een aantal tekeningen uit hun eigen onderzoeksgebied onder hun hoede konden nemen. Er werden drie expert meetings georganiseerd, waaraan niet alleen de direct betrokkenen, maar ook enkele van de externe auteurs en andere deskundigen in wisselende samenstelling deelnamen. Tijdens die bijeenkomsten werden kwesties als toeschrijving en iconografische duiding gezamenlijk besproken. Door de ingrijpende reis- en omgangsbeperkingen van de COVID-19-pandemie kon alleen de eerste expert meeting in het tijdelijke prenten- en tekeningendepot in Den Haag worden gehouden. De twee daaropvolgende bijeenkomsten moesten helaas online plaatsvinden, maar de professionele synergie was er in deze digitale meetings niet minder om. In mei 2022 tenslotte vond in Depot Boijmans Van Beuningen een afsluitend symposium plaats waaraan weer in persoon kon worden deelgenomen.

De publicatie van deze online bestandscatalogus sluit niet alleen het onderzoeksproject af, maar markeert ook het afscheid van senior conservator Albert Elen, die na twintig dienstjaren met pensioen gaat. Het was een lang gekoesterde wens van hem om deze bestandscatalogus van de collectie vroege Italiaanse tekeningen te realiseren. In het laatste jaar van het project trad Rosie Razzall als zijn opvolgster aan. Als voormalig conservator bij de Royal Collection in Windsor Castle bracht zij veel expertise op het gebied van de Italiaanse tekenkunst met zich mee. Ze schreef tientallen entries voor de catalogus en nam een substantieel deel van de eindredactie op zich.

Ook algemeen directeur Sjarel Ex nam in 2022, na een bevlogen directoraat van achttien jaar, afscheid van het museum. Voor hem was het Boijmans-Getty-onderzoeksproject, als vervolg op het catalogusproject van de vroege Nederlandse tekeningen (2008-2012), een mooi voorbeeld van de wetenschappelijke functie die het museum, naast een vooruitstrevende tentoonstellingsprogrammering en belangwekkende kunstaankopen, vervult.

Auteur: Albert Elen

In de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen bevinden zich ongeveer 670 tekeningen van Italiaanse kunstenaars, daterend van het einde van de veertiende tot het begin van de negentiende eeuw, waaronder 50 soms dubbelzijdig betekende bladen in het zogenaamde Koenigs-tekeningenboekje (St 331) en 20 in het Gozzoli-album (I 562). Niet meegerekend zijn de 401 bladen met merendeels tekeningen van Fra Bartolommeo die zich in de twee zogeheten Gabburri-albums bevinden. In totaal behoren 384 tekeningen tot de vroege periode, dat wil zeggen zijn van de hand van kunstenaars die vóór 1575 werden geboren. Het merendeel van deze tekeningen werd, zoals ook het geval is bij de tekeningen uit de daaropvolgende periode (de zeventiende en achttiende eeuw), in 1935 verworven met de collectie van Franz Koenigs (1881-1941), eerst als bruikleen van deze verzamelaar en sinds 1940 als permanent bruikleen van de museumstichting.

De verzameling Italiaanse tekeningen in Museum Boijmans Van Beuningen is internationaal weliswaar van groot belang maar, afgezien van de tekeningen van Fra Bartolommeo, toch niet uitzonderlijk te noemen; wereldwijd bestaan er belangrijkere en omvangrijkere verzamelingen, met name in de Uffizi (Florence), de Albertina (Wenen), het British Museum (Londen), de Royal Collection (Windsor) en het Louvre (Parijs). Nationaal kan de collectie Italiaanse tekeningen zich goed meten met die van Teylers Museum in Haarlem (1.710 bladen) en het Rijksmuseum in Amsterdam (698 bladen) en kan er gesproken worden van onderlinge complementariteit, waardoor de collectieve ‘Collectie Nederland’ over een zeer representatieve, alomvattende en kwalitatief hoogstaande verzameling van Italiaanse tekeningen beschikt.1 Zo zijn in Museum Boijmans Van Beuningen tekeningen van Fra Bartolommeo, Pisanello, Tintoretto en Veronese sterk vertegenwoordigd, terwijl deze in Teylers Museum ontbreken. De collectie daar blinkt juist uit in relatief grote aantallen tekeningen van Rafaël en Michelangelo, van wie Rotterdam respectievelijk slechts één en drie bladen bezit.

Verzamelgeschiedenis van 1849 tot 1935

Tot 1935 bezat het toen 86 jaar oude Museum Boymans geen prentenkabinet van internationale betekenis. De oorspronkelijke prentencollectie van 3364 losse bladen en 18 prentwerken uit het legaat van Frans Boymans (1767-1847) was in de nacht van 15 op 16 februari 1864 tijdens een desastreuze museumbrand in het Schielandshuis volledig verloren gegaan (afb. 1).2 De verzameling werd daarna weer opgebouwd, maar bleef tot 1951 van uitsluitend nationaal belang.3 De relatief kleine tekeningencollectie, ongeveer 3.000 bladen van hoofdzakelijk Nederlandse kunstenaars, overleefde de brand daarentegen voor iets meer dan de helft; 18 van de 31 portefeuilles konden uit het gebouw worden gered. Bij sommige bladen getuigt de zichtbare waterschade nog altijd van het droeve lot dat een groot deel van de tekeningencollectie beschoren was.4 In de uiterst beknopte bestandscatalogus van 1852 stonden in totaal 347 tekeningen uit de ‘Italiaansche school’ vermeld, in die van na de brand (1869) waren dat er nog maar 28, en ook deze werden weer heel summier beschreven. Tot de verloren gegane bladen behoorden tekeningen van onder anderen Cambiaso (8), Canaletto (9), Annibale Carracci (7), Guercino (12), Michelangelo (2), Novelli (16), Palma Giovane (10), Palmieri (21), Pannini (7), Polidoro da Caravaggio (19), Rafaël (3), Reni (4), Veronese (5), Federico Zuccaro (4) en Taddeo Zuccaro (6). De kwaliteit en eigenhandigheid van deze verloren gegane tekeningen kan door het ontbreken van fotodocumentatie echter niet worden vastgesteld.5 Als we het niveau van Boijmans’ bewaard gebleven tekeningen uit deze en andere scholen als graadmeter nemen, dan zullen er weinig werken van kwaliteit en betekenis onder de verbrande Italiaanse tekeningen hebben gezeten.

afb. 1. Cornelis van der Griendt, 'De verwoestende brand van het Schielandshuis in 1864', zwart krijt, pen in bruine inkt, grijs en rood gewassen, wit gehoogd, 300 x 210 mm, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam (inv. MB 461)

Van de in 1864 bewaard gebleven Italiaanse tekeningen stamt ongeveer de helft uit de vijftiende en zestiende eeuw, waaronder slechts zeven bladen die van enig belang zijn. Deze stonden toen nog als Nederlands of als anoniem gerubriceerd, en bleven zodoende van het vuur gespaard: twee van Gozzoli (MB 976 en MB 977, beide beschouwd als werk van Rogier van der Weyden), een uit de school van Mantegna (MB 945, als Quinten Matsys), een tekening van Federico Zuccaro (MB 1745 recto en verso, als Goltzius) en een samenhangend groepje van vier tekeningen van Andrea Boscoli (MB 954-957, als Hans Weinher). De overige elf tekeningen zijn achttiende-eeuws (Bartolozzi, Bibiena en Cades), maar van minder belang.

Omdat het museum goed was verzekerd, ontving het na de brand een substantiële uitkering die gelukkig niet in de kas van het op cultureel gebied immer zuinige gemeentebestuur verdween. Het museum kon het bedrag aanwenden om de gedecimeerde collectie weer enigszins met nieuwe aankopen op te bouwen, al waren dat uiteraard niet enkel tekeningen. In de jaren na 1864 werden veel aanwinsten gerealiseerd, maar die betroffen vrijwel uitsluitend Nederlandse kunst. De kleine groep Italiaanse tekeningen die de brand van 1864 had overleefd, moest nog zestig jaar op versterking wachten. Pas in 1923 werd deze groep aangevuld met 56 tekeningen, waarvan 32 uit de periode 1400-1600, die meekwamen met de collectie van dr. A.J. Domela Nieuwenhuis (1850-1935) (afb. 2).6 Deze had in 1895, op de veiling van de Weens-Dresdense verzamelaar Boguslaw Jolles (overleden 1912) in zijn woonplaats München, een groot aantal tekeningen aangekocht. De veelal met Jolles’ verzamelaarsmerk (L.381) gestempelde tekeningen zijn over het algemeen van minder belang en daarom ook merendeels ongepubliceerd gebleven, tot nu toe. De tekeningen en prenten uit deze belangrijke schenking zijn herkenbaar aan hun inventarisnummers beginnend met DN.

afb. 2. Jan Toorop, 'Portret van dr. A.J. Domela Nieuwenhuis', 1924, potlood, zwart krijt, wit gehoogd, Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam (inv. JTT 7)

De Collectie Koenigs

Toen Museum Boymans in 1935 zijn nieuwe gebouw aan het begin van de Mathenesserlaan betrok, waren daarin ruimtes voorzien voor de opslag, consultatie en expositie van tekeningen en prenten. Waarschijnlijk werd al geanticipeerd op verdere schenkingen van prenten door verzamelaar J.C. Bierens de Haan (1867-1951) en een substantiële bruikleen van de ongeveer 2.670 tekeningen van Franz Koenigs. ‘The collection of Old Master drawings formed by M. Franz Koenigs of Haarlem represents easily the most distinguished performance in this field of collecting realized in recent years’, schreef de vooraanstaande Londense kunsthistoricus Tancred Borenius (1885-1948) in 1934 naar aanleiding van de publicatie van een luxe portfolio met facsimile’s van de beste Venetiaanse tekeningen uit de Collectie Koenigs, ‘an anthology in which quality most emphatically makes up for quantity’.7 De Duitse handelsbankier Koenigs was in 1921 vanuit zijn geboorteplaats Keulen in Haarlem neergestreken en betrok daar met zijn jonge gezin een grote villa vlak buiten het centrum. Om zijn snelgroeiende tekeningenverzameling te kunnen herbergen moest het huis vijf jaar later al worden uitgebreid.8 Toen hij in 1931 vanwege de verslechterde economische omstandigheden gedwongen was een grote banklening aan te gaan, gaf hij zijn tekeningencollectie, aangevuld met een aantal schilderijen, in zekerstelling aan de bank. Deze zekerstelling werd in 1935 geformaliseerd en de collectie werd ondergebracht in het nieuwe gebouw van Museum Boymans, met het doel deze voor wetenschappers (onderzoek) en het grote publiek (tentoonstellingen) beschikbaar te maken. Ineens bezat het museum een vrijwel afgeronde tekeningencollectie van wereldformaat.

De succesvolle zakenman Koenigs (afb. 3) bouwde zijn omvangrijke collectie tekenkunst vooral in de jaren 1922-1931 op. Zijn ambitie was een encyclopedische verzameling aan te leggen met tekeningen van alle belangrijke kunstenaars, van alle scholen en van alle tijden: van laatveertiende-eeuwse anonieme Italiaanse tekeningen tot en met aquarellen van Cézanne. Op het gebied van de vroege Italiaanse tekenkunst bezat Koenigs 394 bladen (waarvan 75 nu in Moskou, waarover later meer). Daartoe behoren tekeningen van hoge kwaliteit en zeldzaamheid van Barocci tot Pisanello, met zwaartepunten in de Florentijnse en Venetiaanse renaissance. Van Fra Bartolommeo zijn er maar liefst 401 bladen met 505 tekeningen, in 1729 door de vooraanstaande Florentijnse verzamelaar Cavaliere Francesco Maria Niccolò Gabburri (1676-1742) in twee luxe albums bijeengebracht.9 Koenigs kocht de albums in 1923 uit de groothertogelijke collectie Von Sachsen-Weimar-Eisenach aan. Het belang van dit grootste bestand aan tekeningen van Fra Bartolommeo wereldwijd werd al vroeg onderkend en het werd uitgebreid gepubliceerd, voor het eerst door Von Zahn (1870), daarna door Knapp (1903) en Von der Gabelentz (1922). Een selectie van 120 bladen was een aantal jaren geleden te zien in de tentoonstelling Fra Bartolommeo. De goddelijke Renaissance/The Divine Renaissance (Rotterdam 2016). De tekeningen zullen in 2024 integraal worden gepubliceerd in een oeuvrecatalogus door Chris Fischer, reden waarom ze buiten de voorliggende bestandscatalogus zijn gelaten, met uitzondering van een klein aantal representanten. Ze zijn wel allemaal opgenomen in de Collectie Online.

afb. 3. Het echtpaar Franz en Anna Koenigs, ca. 1915

Toen in 1934 in het Stedelijk Museum in Amsterdam de eerste tentoonstelling van Italiaanse kunst in Nederlands bezit werd georganiseerd, was Franz Koenigs de grootste bruikleengever met 123 van de 261 tekeningen. De overige bruiklenen (de andere helft) kwamen van Teylers Museum (44), Frits Lugt (43), J.Q. van Regteren Altena (21), Bernhard Houthakker (4), het Leidse Prentenkabinet (4), Museum Boymans (4), de Koningin (3) en het Rijksmuseum (1). Het liet zien hoezeer de komst van de Collectie Koenigs in 1935 een droomaanwinst was voor het nieuw gehuisveste Museum Boymans, al ging het dan vooralsnog om een langdurige particuliere bruikleen.

Niet alleen getalsmatig, ook in kwalitatief opzicht drukken de tekeningen uit de Collectie Koenigs hun stempel op de voorliggende bestandscatalogus. De voormalige verzameling van de zakenman bevat onder andere een van de slechts twee eigenhandige tekeningen van Leonardo da Vinci in Nederland (I 466), de enige algemeen als eigenhandig geaccepteerde tekening van Giorgione (I 485), het beroemde Gozzoli-album (I 562), zeven tekeningen van een Passiereeks toegeschreven aan Zanobi Strozzi (I 234-240) en dertien uiterst zeldzame tekeningen van de vroegrenaissance-kunstenaar Pisanello en zijn atelier, daterend uit het tweede kwart van de vijftiende eeuw (I 109, I 178, I 186, I 518-527). Wat betreft het quattrocento (de Italiaanse kunst en cultuur van de vijftiende eeuw) behoort de Rotterdamse collectie met de genoemde tekeningen tot de belangrijkste buiten Italië. Tekeningen uit deze vroegste periode van de moderne tijd zijn immers relatief weinig bewaard gebleven, komen ook nog maar zelden op de markt en zijn zelfs dan meestal niet van deze hoge kwaliteit.

In de Collectie Koenigs zijn de Italiaanse tekeningen het meest omvangrijk en daarbinnen de Venetiaanse. In het standaardwerk The Drawings of the Venetian Painters in the 15th and 16th Centuries, dat de Duitse kunsthistorici Hans Tietze en Erica Tietze-Conrat tijdens de Tweede Wereldoorlog in exil in New York samenstelden en daar in 1944 uitgaven, wordt de Collectie Koenigs in de inleiding genoemd. Het echtpaar had deze tussen 1935 en 1940 in Rotterdam bestudeerd en beschikte over foto’s die het aan het Metropolitan Museum of Art schonk. In dit standaardwerk met 2.267 Venetiaanse tekeningen, wereldwijd, zijn er 115 uit de Collectie Koenigs, zo’n vijf procent van het totaal.10 Koenigs had grote waardering voor de krachtige, dynamische tekenstijl van Jacopo Tintoretto, getuige het relatief grote aantal tekeningen van deze Venetiaanse meester (35)11 en diens zoon en opvolger Domenico (7) in zijn collectie, hoewel de Tietze’s sommige al in 1944 als werk van leerlingen aanmerkten. Ook in de recentere literatuur zijn toeschrijvingen bijgesteld, waardoor er nu 27 eigenhandige bladen overblijven.12 Daarnaast heeft een rol gespeeld dat Koenigs veel van de Tintoretto-tekeningen in 1926 als onderdeel van het D’Adda-album verwierf (dat album zal hierna nog ter sprake komen), en er in 1929 bovendien enkele meekwamen met de collectie Italiaanse tekeningen van de Duitse kunsthandelaar Julius W. Böhler (1860-1934). Van Paolo Veronese, diens zoon Carletto Caliari en neef Benedetto Caliari zijn eveneens relatief veel tekeningen in de Collectie Koenigs aanwezig (25), waaronder naast eigenhandig werk ook tekeningen van leerlingen. Tintoretto en Veronese behoorden tot de meest gezochte kunstenaars en hadden daarom grote ateliers met leerlingen en assistenten die in nauwe samenwerking een omvangrijk aantal schilderijen produceerden, zowel losse doeken als onderdelen van omvangrijke decoratieprogramma’s in paleizen, broederschappen en kerken. Tekenen was daar een belangrijk onderdeel van zowel het leerproces als de creatieve voorbereiding van de schilderijen. De tekeningen waren niet bedoeld als zelfstandige kunstwerken, maar hadden een praktische en educatieve functie, en werden dan ook niet gesigneerd. Ze werden ook veel nagetekend ter vergroting van de tekenvaardigheid - dus niet gekopieerd - waardoor het onderscheid tussen origineel en navolging vaak moeilijk te maken is.

De Collectie Koenigs bevat ook veel tekeningen van mindere kwaliteit. Koenigs stond zelf niet als kenner bekend, daarvoor ontbrak het hem vanwege zijn werk eenvoudigweg aan tijd. Hij was daarom sterk afhankelijk van de expertise van de kunsthandel en die was uiteraard gekoppeld aan commerciële belangen. Soms ook ging het om aankopen van samengestelde kavels op veilingen, waardoor er ongewenst kaf met het koren meekwam. Koenigs overleed bovendien relatief vroeg, door een noodlottig treinongeluk, waardoor hij nooit toekwam aan wat een essentieel onderdeel van het verzamelen is: het selecteren en afstoten van mindere werken om de kwaliteit van de collectie te verhogen, en het aanvullen van lacunes met nieuwe aankopen. Goede voorbeelden van miskopen die hij deed, zijn twee evidente kopieën naar een onderdeel van Tintoretto’s schilderij De aanbidding van het Gouden Kalf (I 229 en I 547), waarvan de laatste stamt uit de tweede helft van de zeventiende eeuw en waarschijnlijk niet eens Italiaans is. Kennelijk konden Koenigs en zijn adviseurs dus niet altijd slecht van goed onderscheiden hoewel er zo veel authentieke tekeningen van Tintoretto ter stilistische vergelijking in de collectie voorhanden waren.

Hoewel Koenigs al sinds zijn verblijf in Parijs aan het begin van de eeuw tekeningen en schilderijen van Franse impressionisten had gekocht, waaronder aquarellen van Paul Cézanne, begon het serieuze verzamelen van tekeningen van oude meesters pas toen hij zich in 1921 in Haarlem vestigde. De Berlijnse kunsthandelaar Paul Cassirer (1871-1926), die gespecialiseerd was in werk van Cézanne en Van Gogh en met wie Koenigs al langer zakendeed, opende in 1923 een dependance aan de Keizersgracht in Amsterdam. Hij deed dit zowel vanwege de verslechterende toestand van de Duitse kunstmarkt, als om zijn beste klant die vlakbij kantoor hield optimaal van dienst te kunnen zijn. De leiding van de dependance was vanaf het begin in handen van de Duitse kunsthistoricus dr. Helmuth Lütjens (1893-1987), die omstreeks 1928 een kaartsysteem en een typescript inventaris van de Collectie Koenigs begon bij te houden. In de jaren 1923-1925 vormde Koenigs als mede-investeerder een ‘trio’ met de kunsthandelaren Böhler in Luzern en P. & D. Colnaghi in Londen, dit om van een gezamenlijk conto tekeningen en schilderijen aan te kopen, waaruit hij dan als eerste zijn keuze kon maken, en in de winst kon delen. Van Böhler kocht hij in 1923 ook een aantal tekeningen uit diens eigen verzameling aan en verwierf datzelfde jaar door diens tussenkomst uit de groothertogelijke collectie Von Sachsen-Weimar-Eisenach de twee prestigieuze Gabburri-albums en negen losse tekeningen van andere beroemde kunstenaars, onder wie Correggio, Michelangelo en Leonardo da Vinci.13 Deze albums en losse tekeningen waren eerder afkomstig uit de collecties van achtereenvolgens Sir Thomas Lawrence (1769-1830) en koning Willem II (1792-1849). Ze waren op de veiling van de koninklijke kunstcollectie in 1850 ofwel onverkocht gebleven ofwel ingekocht door de dochter van Willem II, prinses Sophie, groothertogin Von Sachen-Weimar-Eisenach.

Koenigs kocht soms tekeningen in grotere hoeveelheden tegelijk aan, gebruik makend van het enorme aanbod in de jaren 1920 op veilingen, waar soms zelfs complete particuliere verzamelingen onder de hamer kwamen. Hij woonde deze veilingen zelden persoonlijk bij, maar liet zich vertegenwoordigen door kunsthandelaren als Leo Blumenreich (1884-1932), Nicolaas Beets (1878-1963) en J.Q. van Regteren Altena (1899-1980). Begin februari 1928 kocht hij, door tussenkomst van Beets, van de erven van de in 1925 overleden Romeinse kunsthandelaar Attilio Simonetti (1843-1925) 44 merendeels Italiaanse tekeningen, waaronder maar liefst 24 bladen van Jacopo Tintoretto.14 Daarvoor betaalde hij het toen substantiële bedrag van 54.100 gulden. Een  jaar eerder kocht Koenigs uit onbekende bron, en waarschijnlijk in één enkele koop, een dertigtal tekeningen die afkomstig waren uit de omvangrijke tekeningencollectie (meer dan 8.000 tekeningen in 59 albums en 17 portfolio’s) van de Venetiaanse verzamelaar Zaccaria Sagredo (1653-1729), die deze deels had geërfd van zijn vader (en grootvader), deels in 1727 en bloc had aangekocht van de Bolognese familie Bonfiglioli.15 Deze collectie, waarvan een groot deel al was geïnventariseerd, werd in en na 1743 in delen verkocht, waarbij de tekeningen uit de albums werden verwijderd en verspreid raakten. De inventarisnummers, een classificatiecode in letters met volgnummer, zijn op de keerzijde van de tekeningen bijgeschreven en deze zijn daarmee identificeerbaar. De door Koenigs verworven bladen zijn merendeels van Noord-Italiaanse kunstenaars, in het bijzonder uit Venetië, met name Palma Giovane en leden van de kunstenaarsfamilies Bassano en Caliari (Veronese).16 Ook in andere gevallen is niet bekend hoe en van wie Koenigs belangrijke aanwinsten verwierf, zoals de in 1926 verworven 28 tekeningen van zestiende-eeuwse Venetiaanse meesters, waaronder nog eens 13 van Jacopo Tintoretto die afkomstig zijn uit een in de jaren 1630-1640 samengesteld klein album van de Milanese edelman Francesco II d’Adda (overleden 1641).17 Hetzelfde geldt voor de verwerving van het zogenaamde Gozzoli-album dat stamt uit de Biblioteca Trivulziana van de prinsen Trivulzio in Turijn. Van deze adellijke familie is bekend dat ze al geruime tijd bestanden afstootte voordat ze de rest in de jaren 1930 aan de stad Milaan schonk. Uit dezelfde bron stamt waarschijnlijk ook het verluchte getijdenboek dat in 2001 uit de nalatenschap van een van Koenigs’ kinderen werd verkocht aan de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, en mogelijk ook het vroege Italiaanse tekeningenboekje dat in 2016 van de erven van een andere dochter van Koenigs werd aangekocht voor het museum (St. 331). Hoe die aankoop van boekmateriaal destijds tot stand kwam, is helaas niet bekend, maar het is duidelijk dat Koenigs overal in Europa bekend stond als een kapitaalkrachtige, besluitvaardige en onverzadigbare verzamelaar, dus men wist hem direct of via een tussenpersoon te vinden.

Het rampzalige beursjaar 1929 was het laatste succesvolle verzameljaar voor Koenigs. In april werden op de veiling Bateson in London 29 tekeningen voor Koenigs aangekocht, tien procent van het hele aanbod. In hetzelfde jaar kocht hij en bloc niet minder dan 110 bladen, merendeels Italiaans, van kunsthandelaar Julius W. Böhler uit diens privéverzameling.18 In dat jaar werden ook nog vier Italiaanse tekeningen van de Parijse verzamelaar Émile-Maurice Marignane (1879-1956) aangekocht. Begin 1930 verwierf Koenigs nog zes of zeven bladen van Frits Lugt (1884-1970) die afkomstig waren van de door de Florentijnse kunsthandelaar Luigi Grassi (1858-1937) verhandelde Collectie Moscardo in Verona.19 Tenslotte werden in 1931 onder meer twee tekeningen van Willem Buytewech en een van Rembrandt uit de collectie van Cornelis Hofstede de Groot (1863-1930) aangekocht.20 In dat jaar werd de financiële situatie ook voor Koenigs zodanig precair dat hij genoodzaakt was om een substantiële geldlening af te sluiten waarvoor hij het merendeel van zijn tekeningenverzameling, alsmede enkele tientallen schilderijen, als zekerstelling inbracht.21 Hieraan werd uiteraard geen ruchtbaarheid gegeven. Vanzelfsprekend was het vanaf dat moment gedaan met de grote kunstaankopen, maar de collectie bleef vooralsnog waar hij was, bij de verzamelaar thuis.

De Collectie Koenigs bleek tot verrassing van het museum pas nadat deze in 1935 in bruikleen was verworven als zekerstelling voor de banklening te dienen. Zij werd in 1939 te koop aangeboden toen de bank Lisser & Rosenkranz liet weten te gaan liquideren en Koenigs zijn schuld niet kon of wilde aflossen.22 De collectie dreigde uiteen te vallen en zowel de verzamelaar als het museum poogden een oplossing te vinden om de verzameling voor het museum te behouden. Vlak voor de Duitse inval van Nederland kon de collectie gelukkig integraal van de bank worden aangekocht. Koper was de Rotterdamse verzamelaar en mecenas van Museum Boymans, de havenmagnaat D.G. (Daniël George) van Beuningen (1877-1955) (afb. 4). Nog vóór de formele schenking aan de museumstichting verkocht hij eind 1940 ongeveer twintig procent ervan (507 tekeningen) aan de Duitsers, die ze bestemden voor het geplande Führermuseum in Linz. Deze vermogenstransactie met de bezetter was wettelijk verboden en de eigendomsaanspraak op de verkochte tekeningen verviel aan de Nederlandse staat. De tekeningen werden in 1941 door de Duitsers naar Dresden getransporteerd en tijdelijk opgeslagen bij de lokale museale collecties die later werden geconcentreerd in Schloss Pillnitz aan de Elbe. Daar werden ze in 1945 door het Sovjetleger in beslag genomen en samen met andere oorlogsbuit naar Moskou overgebracht om er in de geheime depots van het Pushkin Museum te verdwijnen. Pas in 1992 werden 308 van de sinds 1941 vermiste Koenigs-tekeningen, waaronder alle 114 Italiaanse bladen, daar herontdekt en vervolgens rechtens opgeëist door de Staat.23 Helaas zijn de tekeningen na dertig jaar nog altijd niet door Rusland aan Nederland gerestitueerd, waardoor de daartoe behorende 75 vroege Italiaanse tekeningen ook niet in het onderzoek betrokken konden worden.24 Ze zijn echter wel als toevoeging aan deze bestandscatalogus in de Collectie Online geplaatst, maar enkel met de basisgegevens en afbeeldingen die aan oude publicaties of glasnegatieven zijn ontleend.

afb. 4. D.G. van Beuningen

Zo nu en dan kocht Koenigs na 1931 onopvallend nog wel eens wat aan, zoals twee tekeningen van Vittore Carpaccio in de veiling van de collectie van Henry Oppenheimer (1859-1932) in Londen in 1936. Ze gingen deel uitmaken van wat wij nu ‘de Tweede collectie Koenigs’ noemen en waartoe voornamelijk tekeningen behoren die in 1931 buiten de financiële zekerstelling waren gelaten. Deze collectie omvatte tekeningen, prenten, schilderijen, beelden en meubels, en vererfde later op zijn vrouw en daarna hun kinderen.25 Uit blijdschap over het integraal bijeenblijven van zijn voormalige tekeningencollectie deed Koenigs in april 1940 de genoemde twee Carpaccio-tekeningen, welke hij als een essentiële aanvulling op de Venetiaanse school beschouwde, aan het museum cadeau.26

Verwervingen na 1945

Aan de verdere uitbreiding van de deelcollectie Italiaanse tekeningen is na de Tweede Wereldoorlog niet veel meer gedaan. De verzameling bevond zich al op hoog niveau en daarnaast was ook het aankoopbudget van het museum niet erg ruim en bovendien voor diverse verzamelgebieden bestemd. Verdere aanwinsten bleven daarom in omvang beperkt. Omdat de inventarisnummering van nieuwe tekeningen vanaf 1940 ook het jaartal bevat (‘MB jaartal/T volgnummer’), zijn deze meestal gemakkelijk als naoorlogse verwerving te herkennen.27 In 1958 kocht conservator Egbert Haverkamp Begemann aan het eind van zijn dienstperiode (1950-1959) een landschapstekening van Fra Bartolommeo aan die afkomstig was uit het toen recent in de kunsthandel uiteengenomen Gabburri-landschapsalbum. Daaruit kochten de meest vooraanstaande prentenkabinetten in de wereld een of meer bladen voor hun collecties aan.28 De Rotterdamse verwerving (MB 1958/T 1) werd gedaan als toevoeging aan de uitsluitend figuratieve tekeningen van deze kunstenaar in de twee Gabburri-albums. Datzelfde jaar verwierf het museum twee Italiaanse tekeningen, van Matteo Rosselli en Federico Zuccaro, met de komst van de collectie van de in 1955 overleden D.G. van Beuningen (MB 1958/T 34 en T 35). Pas achttien jaar later, tijdens het conservatorschap van A.W.F.M (Bram) Meij (in dienst 1967-2003), werd een tekening van Ventura Salimbeni aangekocht (MB 1976/T 12) en veel later nog twee tekeningen van Cavaliere d’Arpino (MB 1989/T 4) en Bernardo Castello (MB 1990/T 4). De in vroege Italiaanse tekeningen gespecialiseerde senior conservator Albert Elen (in dienst 2002-2021) kocht in 2011 een tekening van Antonio Maria Viani aan (MB 2011/T 1), in 2016 een vijftiende-eeuws Italiaans tekeningenboekje, stammend uit de Tweede collectie Koenigs (St. 331) en twee jaar later een los blad afkomstig uit een met tekeningen geïllustreerd Florentijns manuscript van rond 1390 (MB 2018/T 24). Tenslotte kon ook een representatieve tekening worden aangekocht van Paolo Farinati (MB 2019/T 45), waarmee een lacune werd gevuld.

Toeschrijvingen en afschrijvingen

In de afgelopen driekwart eeuw zijn diverse nieuwe toeschrijvingen gedaan en ook afschrijvingen van bekende kunstenaarsnamen, vooral tijdens het onderzoek voor de voorliggende bestandscatalogus. Hierdoor kregen sommige ongepubliceerde en daarom nog onbekende tekeningen een upgrade en andere, omdat ze niet langer als eigenhandig worden beschouwd of aan een minder bekende kunstenaar worden toegeschreven, een downgrade. Tot de eerste groep behoort een anonieme tekening (I 261) die tot nu toe als ‘Bolognese school, eind 16de eeuw’ bij de tweede garnituur was opgeborgen, en nu vanwege de functionele relatie met een schilderij van Federico Zuccaro op diens naam is gezet.

Tot de tweede categorie behoort een tekening (I 201) met een indrukwekkende herkomstgeschiedenis (achtereenvolgens de bekende Engelse verzamelaars Richardson, Hudson, Reynolds en Lawrence), die traditioneel tot het oeuvre van Rafaël werd gerekend, maar waarvan de eigenhandigheid al geruime tijd werd betwist, resulterend in een classificatie als ‘School van Rafaël’. Een tekening die op naam stond van Jacopo Tintoretto (I 226) wordt nu beschouwd als werk van zijn Vlaamse tijdgenoot Bartholomeus Spranger en valt dus buiten het kader van deze bestandscatalogus. Hetzelfde geldt voor onder andere I 284 (Noord-Italiaans eind vijftiende eeuw, nu toegeschreven aan Giuseppe de Ribera), voor MB 934 (toegeschreven aan Polidoro da Caravaggio of Giulio Romano, nu beschouwd als Italiaans negentiende eeuw), I 250 (Noord-Italiaans circa 1500, nu toegeschreven aan Jörg Breu), en I 332 (anoniem Italiaans zestiende eeuw, nu gedateerd circa 1800), I 111 (G.B. Naldini, nu Spaans of Italiaans negentiende eeuw) en I 174 (anonieme kopie naar Michelangelo, nu als kopie toegeschreven aan Jacopo Vignali).

Een van de nieuwe toeschrijvingen betreft de Studie voor de engel Gabriël in de Annunciatie (I 265), een tekening die op naam stond van zowel Andrea del Sarto als Giovanni Battista Naldini, maar mondeling werd toegeschreven aan Jacopo Pontormo door Hugo Chapman (British Museum), hetgeen tijdens de eerste expert meeting in oktober 2019 werd beaamd door Catherine Monbeig Goguel (Louvre).29 Daarnaast werden drie nieuwe toeschrijvingen gedaan aan Federico Zuccaro (I 261, MB 1745 recto-verso, MB 1958/T 35) door Surya Stemerding (Boijmans-Getty fellow)30 en een aan Correggio (I 429) door Mary Vaccaro (University of Texas).

Hoogtepunten 

De ware topstukken in de collectie vroege Italiaanse tekeningen zijn de werken die de toets van het hedendaagse kennerschap, zoals verwacht, glansrijk hebben doorstaan, waaronder Pisanello’s Vier studies van een vrouwelijk naakt (I 520), Carpaccio’s Hoofd van een bebaarde man (MB 1940/T 8), Pontormo’s bekende roodkrijttekening Twee zittende jongemannen (I 117), Fra Bartolommeo’s honderden figuurstudies in de twee Gabburri-albums (I 563), Correggio’s Studie voor de kroning van Maria en andere studies voor frescodecoraties in Parma (I 381, I 288-291), Primaticcio’s Odysseus en Telemachos (I 297), Parmigianino’s Portret van Valerio Belli (I 392), Barocci’s Studie voor de dode Christus in 'De graflegging' (I 428), Michelangelo’s dubbelzijdige blad met studies voor onderdelen van De slag bij Cascina in het Palazzo Vecchio (I 513 recto) en voor het fresco De dronkenschap van Noach in de Sixtijnse Kapel (I 513 verso) en Rafaëls Studie voor de geknielde kleine Johannes in ‘De Alba Madonna’ (I 110). Deze groep wordt aangevoerd door de Rotterdamse tekeningen die het meest zijn gepubliceerd: Leda en de zwaan van Leonardo da Vinci (I 466) en Gezicht op Castel San Zeno van Giorgione (I 485). De laatste is bovendien wereldwijd de enige tekening die algemeen als een eigenhandig werk van deze kunstenaar is geaccepteerd.

Auteur: Albert Elen

Franz Koenigs, wiens collectie sinds 1935 de kern vormt van de tekeningencollectie van Museum Boijmans Van Beuningen, was een belangrijke exponent van het verzamelaarswezen dat zich al in de zestiende eeuw was gaan ontwikkelen. Verschillende grote verzamelaars op het gebied van de tekenkunst gingen Koenigs voor en de meesten lieten soms letterlijk hun sporen na in de vorm van verzamelaarsmerken die op hun bladen zijn aangebracht, hetzij door henzelf, hetzij door anderen na hun overlijden. Een bekend voorbeeld is de beroemde tekeningenverzameling van Sir Thomas Lawrence, een Engelse hofschilder, vooral bekend van zijn vele portretten. De tekeningen uit diens collectie werden na zijn dood voorzien van een blindstempel met de initialen TL linksonder op de voorzijde (L.2445). Vaak werd dit zo onopvallend gedaan – zwak afgedrukt, soms met een opvallender merk (in inkt) van een andere verzamelaar er vlakbij of verscholen in de voorstelling – dat het pas recent werd opgemerkt, zoals het geval bij I 498. Ook Koenigs’ tekeningen werden voorafgaand aan de bruikleenverstrekking in 1935 van zijn verzamelaarsmerk (L.1023a) voorzien, in zijn geval om ze te kunnen onderscheiden van de andere tekeningen in het museum waarmee ze, op school en kunstenaar gesorteerd, vermengd zouden worden. Dit werd waarschijnlijk gedaan door Koenigs’ vrouw of door Helmuth Lütjens. Het merk van Koenigs, zijn initialen FK in een liggend ovaal, werd consequent linksonder op de keerzijde van elk blad aangebracht, gestempeld in bruine inkt. De inktbus en de stempel zijn bewaard gebleven (afb. 5). Later zijn sommige merken helaas verdwenen, bijvoorbeeld wanneer een oude doublure of een montuur, waarop gestempeld was, bij een conserverende behandeling werd verwijderd, zoals bij twee tekeningen van Benozzo Gozzoli (MB 976 en MB 977). Meestal werden dit soort fragmenten in een enveloppe in het passe-partout bewaard, maar soms helaas ook niet.

Een verzamelaarsmerk is een belangrijke bron van informatie over de herkomstgeschiedenis van een tekening, vooral wanneer deze ook nog eens vergezeld gaat van annotaties van de verzamelaar of degene aan wie de zorg over het werk is toevertrouwd, zoals in het geval van de Londense kunstenaar Jonathan Richardson senior (1667-1745, L.2992) die de collectie van Lord John Somers (1650-1715) aan het begin van de achttiende eeuw beschreef en diens tekeningen individueel op monturen met fraaie kaders opzette.31 Nu had Somers zijn collectie en bloc van de erfgenaam van Giovanni Matteo Marchetti (1647-1704), bisschop van Arezzo, aangekocht: 16 albums met daarin meer dan 3.000 tekeningen die door de van oorsprong Milanese tekeningenverzamelaar en connaisseur Padre Sebastiano Resta (1635-1714) voor Marchetti in Rome waren samengesteld. Resta had de collectie met grote deskundigheid nauwkeurig beschreven en diens beschrijvingen werden door Richardson aan de achterzijde van de nieuwe monturen voor Somers overgenomen, samen met een classificatiesysteem dat verwees naar de plek waar de bladen waren opgeborgen. Daartoe had Richardson de albums van Resta uiteengenomen en de individuele tekeningen apart opgezet, maar de letter van het betreffende album en het volgnummer had hij er bij elke tekening op de voorzijde onderaan bijgeschreven en eventuele beschrijvingen van Resta zelf op de keerzijde van de montuur genoteerd. Zodoende weten we dat de beroemde Giorgione-tekening (I 485) die met ‘k. 44’ is geannoteerd, de tekening van Donatello (I 367) met annotatie ‘g. 38’ en een anonieme Venetiaanse tekening van rond 1500 (I 200) met ‘k. 34’ ooit in de Resta-albums G en K hebben gezeten.

afb. 5. Inktbus en stempel met de initialen van Franz Koenigs

Zulke annotaties worden ook aangemerkt als verzamelaarsmerk, in dit geval dus van Lord John Somers, zonder dat sprake is van een stempel (L.2981). Richardson verzamelde zelf ook, net als zijn zoon en naamgenoot (L.2170). Zijn eigen merk (L.2183 of L.2184) plaatste hij rechtsonder op al zijn tekeningen. Na de veiling van zijn nalatenschap in 1747 werden de tekeningen weliswaar verspreid, maar bleven dankzij de stempels toch herkenbaar als afkomstig uit zijn collectie. Ook voor zichzelf monteerde Richardson zijn tekeningen op gekaderde bladen die los ingevoegd in albums werden bewaard. Vaak schreef hij de (vermeende) kunstenaarsnaam op de montuur onder de tekening (L.2995, L.2996), soms ook de voorstellingen (L.2993, L.2994), en noteerde daar vaak ook de coderingen van de standplaats (shelf marks, L.2983, L.2984). Al die annotaties zijn later door Frits Lugt in zijn Marques de collections (1921, 1956, en online) als aparte verzamelaarsmerken beschreven. Sommige tekeningen zitten nog steeds op de originele monturen van Richardson, zoals I 278, I 337 en I 449, weer andere zijn door latere verzamelaars bijgesneden, zoals de genoemde Resta-tekeningen en het recent verworven blad uit een geïllustreerd Florentijns handschrift (MB 2018/T 24).

Een ander bekend voorbeeld van een grote verzamelaar die zijn sporen op zijn tekeningen naliet, is de vooraanstaande Parijse kunsthandelaar en verzamelaar Pierre-Jean Mariette (1694-1774). Zijn tekeningen voorzag hij van een klein merkje (L.1852) en zette de bladen op karakteristieke diepblauwe monturen op. Die monturen zijn soms nog aanwezig omdat de tekeningen daarop waren vastgeplakt en moeilijk ervan te verwijderen. In de Rotterdamse collectie bevinden zich 6 tekeningen, waaronder I 467 en I 468, ooit samen gemonteerd, die op helften van een Mariette-montuur zitten.32 Ze zijn alle opgenomen in het standaardwerk over de collectie Mariette dat recent door Pierre Rosenberg (2019) werd gepubliceerd. Verzamelaarsmerken en oude monturen als die van Somers en Mariette gaven en geven tekeningen van oude meesters letterlijk een cachet, een toegevoegde waarde, zowel cultureel als economisch. Tegenwoordig worden ze daarom nooit meer verwijderd, zoals in het verleden helaas maar al te vaak gebeurde.

Hoe meer verzamelaarsmerken op een tekening, hoe beter, als ze de voorstelling maar niet ontsieren, dus bij voorkeur onopvallend aangebracht en liefst op de keerzijde. Een mooi voorbeeld van een ‘verzameling’ verzamelaarsmerken op een enkel blad is de vroege Florentijnse tekening uit omstreeks 1390 (MB 2018/T 24) met op de (huidige) verso de volgende verzamelaarsmerken: Jonathan Richardson sr. (1665-1745, L.2183 rechtsonder op de binnenste kaderlijn); John Barnard (1685-1764, L.1420 rechtsonder op de montuur); Benjamin West (1783-1820, L.419 linksonder in blinddruk op de binnenste kaderlijn); August Grahl (1791-1868, L.1199 rechtsonder op de binnenste kaderlijn); een onbekende verzamelaar, niet in Lugt, vage afdruk linksonder het merk van Grahl).

In de voorliggende bestandscatalogus staan de verzamelaarsmerken die op een tekening voorkomen bij de objectgegevens onder het kopje ‘Merkteken’ vermeld, tussen haakjes achter de verzamelaarsnaam, in chronologische volgorde. Dezelfde namen staan uiteraard ook genoteerd onder het kopje ‘Herkomst’, waar de achtereenvolgende eigenaren en veilinggegevens van iedere tekening, voor zover bekend, tot en met de verwerving door het museum, worden genoemd.

Merken van het museum en zijn belangrijkste tekeningenverzamelaars

Alle twaalf merken van het museum zijn opgenomen in Lugt Online. Hiervan is voor deze bestandscatalogus alleen de vroegste van belang. Na 1940 werden geen merken meer gezet.

Aangebracht in of na 1852 op de tekeningen uit de collectie van F.J.O. Boijmans. Aanwezig op de Italiaanse tekeningen die in de brand van 1864 gespaard zijn gebleven, zoals bijvoorbeeld MB 945 verso.

Lugt Online
Museum Boijmans (L.1857), stempel, groene of blauwe inkt, 14 x 11 mm, op de verso.

Merken van de twee belangrijkste verzamelaars met Italiaanse tekeningen:

Waarschijnlijk aangebracht vlak voor de bruikleenverstrekking aan het museum in 1935. Het stempel en het blik met bruine stempelinkt zijn bewaard gebleven (afb. 5). Aanwezig op ongeveer de helft van de Italiaanse tekeningen in deze bestandscatalogus, zoals bijvoorbeeld I 27 verso.

Lugt Online
Franz Koenigs (L.1023a), stempel, bruine inkt, 5.5 x 10 mm, op de verso, linksonder.

Aanwezig op 56 van de Italiaanse tekeningen in deze bestandscatalogus, zoals bijvoorbeeld DN 1946/267 recto en DN 202/99 verso.

Lugt Online
Dr. A.J. Domela Nieuwenhuis (L.356b), stempel, paarse inkt, 6 x 6 mm, meestal rechtsonder op de verso, soms rechtsonder op de recto, soms tweemaal, een enkele keer viermaal (DN 113/10 verso)

De technische gegevens van het tekenpapier en het watermerk (of een fragment daarvan, indien aanwezig), evenals verwijzingen naar watermerkhandboeken en andere publicaties, staan bij de objectgegevens onder het kopje ‘Watermerk’. Deze gegevens zijn voor het merendeel ingevoerd; de ontbrekende gegevens zullen de komende tijd verder worden toegevoegd en al geplaatste beschrijvingen zullen, waar nodig, worden bijgesteld. Het watermerkenonderzoek is nu eenmaal een complex en doorlopend proces. Wanneer een digitale opname van het watermerk – een foto gemaakt van de tekening geplaatst op een fibre-optic lightsheet – beschikbaar is, dan staat deze onder het tabblad ‘Foto & video’ direct onder de afbeelding. In dat geval is vaak ook een digitale opname van het gehele blad gemaakt en onder dit tabblad aanwezig.

Tussen haakjes worden de volgende karakteristieken van het papier aangegeven:

v = waterlijnen (v = vergeures, in het Frans)

P = kettinglijnen (P = pontuseaux, in het Frans)

V = verticaal (richting van de waterlijnen)

H = horizontaal (richting van de waterlijnen)

Voorbeeld: vH, 5P = horizontaal waterlijnenpatroon, met vijf kettinglijnen

De aangetroffen watermerken of fragmenten daarvan zijn, voor zover mogelijk, geïdentificeerd op type, met een verwijzing naar de bekende handboeken, voornamelijk Briquet en Piccard:

C.M. Briquet, Les filigranes. Dictionnaire historique des marques du papier dès leur apparition vers 1282 jusq'en 1600, 4 dln., Leipzig 1923 (2de ed.), waarvan ook een online versie beschikbaar is.

G. Piccard, Die Wasserzeichenkartei Piccard im Hauptstaatsarchiv Stuttgart, Findbücher I-XVII, Stuttgart 1961-1997, 25 dln., waarvan ook een online versie beschikbaar is.

Het is belangrijk om te weten dat als een kunstenaar een productieblad handgeschept papier kocht, dat blad altijd onderdeel was van een katern van meestal vijf eenmaal gevouwen bladen. Het watermerk bevond zich dan steeds in het midden van een van die helften, met soms een kleiner contramerk onder in de andere helft. Kunstenaars gebruikten vaak niet het hele blad, maar alleen een helft of een nog kleiner stuk. Papier was destijds geen goedkoop product en bovendien niet overal verkrijgbaar, zoals tegenwoordig, dus men was er over het algemeen zuinig mee. Dat verklaart ook het gebruik van de blanco achterzijde in veel gevallen. Later werden tekeningen door verzamelaars bovendien vaak bijgesneden, waardoor de kans op de aanwezigheid van een watermerk (of fragment daarvan) in de tekeningen nu kleiner is dan vijftig procent.

Voor een nauwkeurige datering van een tekening bieden watermerken, zeker wanneer het maar kleine fragmenten betreft, niet veel houvast. Dit is vooral het geval bij veelvoorkomende watermerktypen. Men dient zich bovendien te realiseren dat zelfs bij het vinden van een zeer gelijkend watermerk in de handboeken er nooit sprake kan zijn van een identieke match. De registraties in Briquet en Piccard zijn bovendien handmatige overtreksels die vaak niet nauwkeurig zijn. Maar zelfs als er sprake is van grote gelijkenis, dan nog hoeft de datering van het handboek-watermerk, dat gebaseerd is op een gedateerd document in een archief, niet automatisch ook van toepassing te zijn op de tekening. Het papier van zowel het document als de tekening kan namelijk al enkele jaren in voorraad hebben gelegen voordat het werd gebruikt. Het watermerk in het handboek kan dan enkel dienen als een globale datering of als ondersteuning van een al bij benadering gemaakte datering van de tekening op basis van stijlkenmerken of een aangetoonde of vermeende functionele relatie van de tekening met een gedateerd schilderij.

Een voorbeeld van een watermerk dat qua type goed te identificeren is en waarvan de globale datering (circa 1580-1590) overeenkomt met die een vergelijkbaar watermerk in de handboeken, bevindt zich in een tekening van Alessandro Maganza (S 18):

Het gaat om een kruisboog in een cirkel met daarboven een klaverblad (49 x 42 mm, op P6 van 8P, vH, rechts van het midden, ondersteboven), gelijkend op Briquet 763 (Ferrara 1597) en 766 (Ferrara 1583), maar zonder het tegenmerk, en enigszins gelijkend op Piccard Online AT3800 PO 123861 (Rovereto 1625), maar zonder het tegenmerk. Hetzelfde type watermerk komt voor in een tekening van A. Maganza in Teylers Museum.33

De vroege Italiaanse tekeningen in de collectie van het museum omspannen een periode die enerzijds wordt bepaald door de oudste tekening (I 189), dateerbaar in het laatste kwart van de veertiende eeuw, anderzijds door het jaar 1575 als uiterste geboortejaar van de kunstenaar. Van de Nederlandse kunstenaars die in die periode naar Italië trokken en daar een groot deel van hun leven werkten, waren de tekeningen van Joannes van der Straet (Stradanus, Stradano) en Pieter de Witte (Pietro Candido) al in de online bestandscatalogus van de vroege Nederlandse tekeningen (2012) opgenomen. De tekeningen van Pauwels Franck (Paolo Fiammingo) maakten daar geen deel van uit en zijn om die reden in deze catalogus te raadplegen. Een anonieme, als Duits gerubriceerde tekening (D I 247), die nu op ‘omgeving van Pieter de Witte’ is gesteld, is eveneens in deze catalogus opgenomen.

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van interne en externe bronnen, geschreven en orale. De eerste zijn de oude inventariskaarten en de typescript inventarislijst van de Collectie Koenigs, waarvan de gegevens sinds de eerste automatisering rond 2000 globaal zijn verwerkt in het digitale collectieregistratiesysteem, The Museum System (TMS).

In het verleden bestond er onder specialisten uit binnen- en buitenland nog de gewoonte om hun opmerkingen tijdens een museumbezoek in potlood op de opzetkartons van de passe-partouts te annoteren, een praktijk die weleens is vergeleken met het achterlaten van geursporen door honden en katten. Dit is inmiddels al decennia niet meer toegestaan: alle expertise die mondeling of via correspondentie wordt gecommuniceerd, wordt op desbetreffende inventariskaarten vastgelegd of tegenwoordig direct in de betreffende records in TMS ingevoerd. Een graag geziene deskundige onder de bezoekende internationale collega’s was Philip Pouncey (1910-1990), tot 1966 plaatsvervangend hoofd van het prentenkabinet in het British Museum en vervolgens tot 1983 hoofd van de afdeling Old Master Drawings bij het veilinghuis Sotheby’s in Londen. Tijdens verschillende bezoeken die hij tussen 1957 en 1970 aan het museum bracht, gaf hij bij ongeveer 50 Italiaanse tekeningen zijn expertise, die zowel door de conservator als hemzelf op de passe-partouts – nadien vaak vervangen, maar wel bewaard gebleven – werden genoteerd. Recent werden deze aantekeningen besproken met Françoise Devaux, die samen met Pouncey’s weduwe Myril een database aanlegde van alle notities die Pouncey tijdens museumbezoeken wereldwijd maakte, met de bedoeling die te zijner tijd online te publiceren. Deze expertises zijn zoveel mogelijk in de entries verwerkt.

Daarnaast werden verschillende externe deskundigen benaderd over ‘probleemgevallen’ betreffende toeschrijving of iconografie. De namen van deze kenners passeren de revue in het navolgende dankwoord.

De catalogi van de veilingen waarin tekeningen in onze collectie ooit bij opbod werden verkocht, zijn geraadpleegd aan de hand van het vierdelige Répertoire des catalogues de ventes van Frits Lugt, uitgegeven door Fondation Custodia, en eveneens online beschikbaar: deel 1 (periode 1600-1825), deel 2 (periode 1826-1860), deel 3 (periode 1861-1900) en deel 4 (periode 1901-1925). Daarin zijn catalogi opgezocht die geannoteerd zijn met prijzen en namen van kopers, welke vervolgens werden opgevraagd in de (goed gesorteerde) eigen bibliotheek, de bibliotheek van het Rijksmuseum of die van het RKD, of online geconsulteerd (voor wat betreft de periode tot 1900) via Brill’s Art Sales Catalogues Online. De betreffende veilingcatalogi zijn systematisch doorzocht om de betreffende kavels te identificeren. Dit was niet altijd eenvoudig en soms zelfs onmogelijk, omdat de beschrijvingen daarin vaak summier zijn, er vaak sprake is van samengestelde kavels, of individuele tekeningen op naam staan van andere kunstenaars. Met asterisk-markeringen zijn deze gevallen aangegeven onder het kopje ‘Herkomst’ bij de Specificaties in de Collectie Online.

* Tot dusver niet in de veilingcatalogi van deze verzamelaar gevonden; veelal niet identificeerbaar vanwege ongespecificeerde kavels;
** Tot dusver niet in de veilingcatalogi van deze verzamelaar identificeerbaar;
*** Niet álle veilingcatalogi van deze verzamelaar konden worden onderzocht; exemplaren niet aanwezig in de bezochte bibliotheken en de gebruikte online databases;
**** Geen van de exemplaren van de veilingcatalogi van deze verzamelaar was beschikbaar in de bezochte bibliotheken en de gebruikte online databases.

Bij verwijzing naar prenten, met name wanneer de voortekening deel uitmaakt van deze catalogus, wordt behalve naar de handboeken (Illustrated Bartsch, New Hollstein) verwezen naar het exemplaar in de museumcollectie, indien aanwezig.

Voor een nuttige beschrijving van tekenmaterialen, zie de inleiding van de online tentoonstellingscatalogus Occhio! Verborgen tekeningen uit Italië (Leiden 2012).

Gelieve deze online bestandscatalogus als volgt op te nemen in literatuurreferenties:

Klazina Botke, Albert J. Elen, Rosie Razzall et al.Italiaanse tekeningen uit de vijftiende en zestiende eeuw in Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, online bestandscatalogus, Rotterdam 2022, geraadpleegd # [datum]

Verwijzingen naar objectteksten als volgt: auteur, ‘kunstenaar, titel, datering’, in:

Het catalogiseren van de vroege Italiaanse tekeningen kreeg vanaf de zomer van 2018 een projectmatig karakter na toekenning van een substantiële grant door de Getty Foundation in het kader van haar subsidieprogramma The Paper Project - Prints and Drawings Curatorship in the 21st Century. Hiermee konden twee achtereenvolgende Boijmans-Getty fellows worden aangesteld: Surya Stemerding voor een jaar (2018-2019) en Klazina Botke voor twee jaar (2019-2022). Samen met senior conservator Albert Elen en zijn opvolgster Rosie Razzall schreven zij ongeveer twee-derde van de catalogusentries. Als onderzoeksassistent werkte Cheyenne Wehren gedurende twee jaar (2018-2020) aan het project mee, waarbij zij zich vooral bezighield met het systematisch nazoeken van herkomstgegevens in veilingcatalogi. In het laatste jaar verleenden de stagiairs Esmé van der Krieke en Mees Knarren assistentie en schreven ieder enkele entries. Voorafgaand aan het Boijmans-Getty project verleenden Jo’anne van Ooijen (2011) en Roselien van Wijngaarden (2012-2016), respectievelijk stagiaire en junior-conservator, assistentie bij de voorbereiding. Sandra Kisters, directeur Collectie en onderzoek, was vanaf het begin nauw bij het Boijmans-Getty project betrokken, zowel in de contacten met de Getty Foundation als redactioneel.

Dankzij de genereuze sponsoring van de Getty Foundation was het ook mogelijk om een aantal externe deskundigen bij het project in te schakelen. Zij onderzochten ieder een aantal tekeningen en schreven daarvoor de entries, waarvoor wij hen zeer erkentelijk zijn: Giada Damen (New York), Rhoda Eitel-Porter (Londen), Chris Fischer (Kopenhagen), Michael Kwakkelstein (Florence), Gert Jan van der Sman (Florence), Mary Vaccaro (Arlington, Texas) en Sarah Vowles (Londen). Samen met andere internationale collega’s namen enkelen van hen ook deel aan de drie achtereenvolgende expert meetings* (2019-2021) die in het kader van het Boijmans-Getty project werden georganiseerd, en aan het afsluitende symposium* op 20 mei 2022, waarbij tekeningen ‘op de hand’ werden bestudeerd en bediscussieerd. Andere internationale deskundigen droegen mondeling of per e-mail hun expertise bij. Wij danken met name Carmen Bambach, Andrea Bernardoni, Julian Brooks*, Hugo Chapman*, Marco Ciampolini, Claire van Cleave, Stefano Corazzini, Françoise Devaux, Terry van Druten*, Marzia Faietti, Rune Finseth*, Luca Fiorentino, Luca Garai, Edward Grasman*, Ian Hicks*, Joachim Jacoby, Paul Joannides, Jan de Jong, Ger Luijten†*, John Marciari*, Marcella Marongiù, Cathérine Monbeig Goguel*, Matthew Landrus, Domenico Laurenza, Jonathan den Otter*, Serena Padovani, Furio Rinaldi*, Victor Schmidt, Miriam Stewart, Sandra Toffolo, Carel van Tuyll van Serooskerken*, Monroe Warshaw*, Ed van der Vlist, Aidan Weston-Lewis, Catherine Whistler, Jeremy Wood.

Wij danken ook de medewerkers van het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis/RKD in Den Haag, het Rijksprentenkabinet en de bibliotheek van het Rijksmuseum in Amsterdam, het Nederlands Interuniversitair Kunsthistorisch Instituut (NIKI) in Florence, het Kunsthistorisches Institut in Florenz/Mac-Planck Institut, de Villa I Tatti/The Harvard Center for Italian Renaissance Studies in Stettignano (Florence) en die van het Departement des Arts Graphiques en de Salle de documentation van het Musée du Louvre, alsmede de collega's bij andere bibliotheken, fotodocumentatiecentra en prentenkabinetten die ons voor dit onderzoek niet alleen toegang verleenden maar ook assisteerden. Het NIKI bood de onderzoekers tijdens hun studiebezoeken aan Florence bovendien gastvrij onderdak.

Uiteraard gaat onze bijzondere dank uit naar de Getty Foundation voor de ruimhartige financiële ondersteuning van het catalogusproject en met name onze contactpersoon Heather MacDonald, senior program officer van The Paper Project. Haar voortdurende belangstelling, steun en coulance betekenden veel voor ons, vooral bij noodgedwongen wijzigingen in de planning en verschuivingen in de budgetten vanwege de achtereenvolgende lockdowns en langdurige reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19-pandemie. De Getty Foundation maakte bovendien met een aanvullende subsidie de vertaling van de kopij mogelijk, waardoor de online catalogus tweetalig voor zowel een nationaal als internationaal publiek beschikbaar is.

Albert J. Elen, senior conservator emeritus

Rosie Razzall, conservator

Klazina Botke, Boijmans-Getty fellow

Surya Stemerding, Boijmans-Getty fellow 

 

 

Projectleiding / Eindredactie

Albert J. Elen

Sandra Kisters

Rosie Razzall

Auteurs / Authors

Klazina Botke

Giada Damen

Rhoda Eitel-Porter

Albert J. Elen

Chris Fischer

Mees Knarren

Esmé van der Krieke

Michael Kwakkelstein

Rosie Razzall

Gert Jan van der Sman

Surya Stemerding

Mary Vaccaro

Sarah Vowles

Assistentie

Mees Knarren

Esmé van der Krieke

Jo’anne van Ooijen

Cheyenne Wehren

Roselien van Wijngaarden

Tekstredactie / Text editing

Yvonne Brentjens

Lynne Richards

Sabine Terra

Vertaling / translation nl-en

Lynne Richards

Vertaling / translation en-nl

Arjen Mulder en Maaike Post

Marie Louise Schoondergang

Website

Yvonne Brentjens (redactie) en Esmé van der Krieke (CMS)

Marieke van Santen (webmaster)

Fotografie

Collectie Museum Boijmans Van Beuningen (fotografie Studio Tromp en Rik Klein Gotink)

Helmy Frank (begeleiding fotografie)

Albert Elen (fotografie watermerken)

 

Het museum heeft getracht alle rechthebbenden te achterhalen. Indien u desondanks meent over rechten te beschikken, kunt u contact opnemen met Museum Boijmans Van Beuningen.


© 2023 Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam, de auteurs en de fotografen

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze bestandscatalogus mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt, in enige vorm, of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Museum Boijmans Van Beuningen.

Museum Boijmans Van Beuningen
Postbus 2277
3000 CG Rotterdam
T +31 (0)10 4419400
info@boijmans.nl
www.boijmans.nl

Noten

1 Kleinere collecties Italiaanse tekeningen bevinden zich in de Universitaire Bibliotheken Leiden (voorheen Prentenkabinet der Rijksuniversiteit te Leiden, 140 bladen) en het Amsterdam Museum (voorheen Amsterdams Historisch Museum, 55 bladen).

2 Het legaat Boymans omvatte in 1847 ongeveer 8.000 prenten en 8.000 tot 10.000 tekeningen, maar het merendeel daarvan werd al vóór de inventarisatie van 1852 wegens onvoldoende geachte museale kwaliteit afgestoten. De brand van 1864 is uitvoerig beschreven in Cat. 1909, pp. 110-120. Voor een uitvoeriger geschiedenis van de verzamelingen prenten en tekeningen in Museum Boymans, toegespitst op de vroege Nederlandse tekeningen, zie A.J. Elen, ‘Over de verzameling’, online bestandscatalogus Nederlandse tekeningen uit de vijftiende en zestiende eeuw (2012).

3 Door directeur Pieter Haverkorn van Rijsewijk (in dienst 1883-1908) werd een collectie ‘moderne’ grafiek van vooral Hollandse kunstenaars aangelegd. Pas in 1923 werd het gemis aan prenten van de oude meesters enigszins goedgemaakt door de schenking van de ongeveer 3.000 bladen omvattende collectie van dr. A.J. Domela Nieuwenhuis. Deze in opzet universele verzameling omvat, naast tekeningen, vooral prenten uit verschillende scholen, waaronder werk van vooraanstaande kunstenaars als Albrecht Dürer, Rembrandt en Goya. In de jaren twintig, dertig en veertig van de vorige eeuw breidde de prentenverzameling substantieel uit door royale schenkingen en bruiklenen van de verzamelaar dr. J.C. Bierens de Haan, culminerend in zijn legaat van ongeveer 26.000 prenten en een omvangrijk aankoopfonds dat is ondergebracht in de door hem opgerichte Stichting Lucas van Leyden (1936), waarmee tot op heden nog eens ongeveer 16.000 prenten zijn aangekocht. De collectie van inmiddels ongeveer 69.000 prenten strekt zich uit van de vijftiende eeuw tot heden en heeft een sterk internationaal karakter, met behalve Nederlandse (Hollandse en Vlaamse) prenten ook veel werk van Italiaanse, Franse, Duitse, Engelse en Amerikaanse kunstenaars.

4 Andere bladen met brandschade zijn onder andere inv. P. de Witte 1, MB 937, MB 972, MB 1706, MB 1708.

5 In 1872 werd door de amateur-schilderes jkvr. Margaretha Cornelia Boellaard (1795-1872) een map met 12 door haarzelf rond 1828 gemaakte tekeningen, merendeels naar oude Italiaanse meesters in de collectie Boymans, aan het museum nagelaten (inv. MCB 1 a-l). Geen van de tekeningen kan echter worden gekoppeld aan een werk vermeld in de summiere catalogus van 1852, op een enkele na, zoals de personificatie De Tijd naar Giuseppe Maria Mitelli (Cat. 1852, nr. 2202, door ‘Mattlely, F.’); Jaarverslag 1872, p. 2.

6 In deze collectie ligt de nadruk op prenten, maar zij bevat ook meer dan 100 negentiende-eeuwse Duitse tekeningen; zie Hoetink 1964.

7 Borenius 1934, p. 194; Von Hadeln 1933.

8 Voor uitvoerige informatie over Koenigs en zijn verzameling, zie Elen 1989 en ‘De Collectie Koenigs. Een encyclopedische tekeningenverzameling van formaat’ op de website van het museum.

9 Feitelijk zijn de tekeningen op 389 van de 401 bladen van de kunstenaar zelf en zijn er twaalf nu toegeschreven aan de aan hem gelieerde kunstenaars Fra Paolino da Pistoia (1), Mariotto Albertinelli (5) en Giovanni Antonio Sogliani (6).

10 Hiervan bevinden zich sinds 1945 27 bladen in het Pushkin Museum in Moskou. Acht Venetiaanse tekeningen uit de Collectie Koenigs zijn om onbekende redenen niet opgenomen door Hans Tietze en Erica Tietze-Conrat in Tietze/Tietze-Conrat 1944: inv. I 44, 49, 58, 59, 88, 89, 407 en 536.

11 De ateliernalatenschap van Tintoretto ging na diens dood in 1594 over naar zijn zoon Domenico die ze naliet aan zijn zwager en ateliermedewerker Sebastiano Casser (overleden 1679), die ze op het eind van zijn lange leven in bundels verkocht, waaronder ongeveer 160 aan Leopoldo de’ Medici (nu in de Gallerie degli Uffizi in Florence) en ongeveer 70 die in bezit kwamen van Sir Joshua Reynolds in Londen (waaronder vijf nu in Rotterdam: inv. I 85, 206, 374, 397 en 452). Het betreft in totaal ongeveer 320 tekeningen, waaronder eigenhandige tekeningen en werk van vaak onbekende leerlingen; zie Marciari 2020, pp. 237-241.

12 Waarvan 9 nu in het Pushkin Museum; Moskou 1995, nrs. 125-132, 134. Ook in ‘de Tweede collectie Koenigs’, die hierna ter sprake komt, zaten tekeningen van Tintoretto, toen nog beschouwd als van Jacopo maar inmiddels als van Domenico, waaronder twee nu in het Rijksmuseum, Amsterdam, inv. RP-T-1964-81 en 82; Amsterdam 1981, nr. 147 en 360. Ger Luijten wijst er op dat Koenigs’ voorkeur voor Jacopo Tintoretto mogelijk te maken heeft met zijn voorliefde voor tekeningen van Paul Cézanne, van wie hij 23 bladen bezat, en voor wie Tintoretto een belangrijke inspiratiebron geweest is; Luijten/Meij 1990, p. 187.

13 inv. I 563 M en N; inv. I 20, 26, 29, 147, 148, 381, 392, 465, 466.

14 L.2288bis, tabblad ‘depuis 2010’ (maart 2010).

15 L.2103a, tabblad ‘depuis 2010’ (update november 2018).

16 Inv. I 36, 44, 45-47, 50-52, 54, 57-59, 61-68, 91-99. Andere tekeningen met een Sagredo-herkomst zijn inv. I 56, 179, 334, 371, 453, 516, F I 209, MB 1940/T 7 en 8 (mogelijk ook inv. I 49, I 483).

17 Inv. I 69-84, 87-90, 121 en D I 128 (nu Hirschvogel). De inhoud van dit album (28 tekeningen) is beschreven in een Italiaans typescript ‘Elenco’ (in de collectiedocumentatie, onder Tintoretto, en online), dat kennelijk in of vóór 1926 voor verkoopdoeleinden is gemaakt, met summiere beschrijvingen van de afzonderlijke tekeningen en de afmetingen van elk in breedte x hoogte. Twee tekeningen, inv. I 74 en 82, die blijkens de Lütjens-inventaris een D’Adda-herkomst hebben, zijn niet in de Elenco te identificeren. Daarnaast zijn de nummers 1, 4, 18, 19, 21, 22 en 25 in de Elenco niet thuis te brengen: Elenco, nr. 1 ‘Frontispizio della raccolta del conte Francesco Dadda’ (25 x 26 cm b x h); nr. 4 'JACOPO TINTORETTO. Studio per la figura del Cristo al Limbo nella chiesa di S. Cassiano' (28 x 41 cm b x h); nr. 18 ‘VINCENZO CATENA (?). Studio per un santo benedicente’ (6 x 15 cm b x h); nr. 19 ‘SCUOLA DI TIZIANO INTORNO IL 1540. Studio per un Marsia’, ‘magficamente macchiato’ (18 x 28 cm b x h); nr. 21 ‘DAMIANO MAZZA. Studio per una predicazione del Battista’, ‘abbozzi a olio su carta’ (20 x 30 cm b x h); nr. 22 ‘DAMIANO MAZZA. Studio per una Susanna’, ‘abozzo a olio su carta’ (27 x 39 cm b x h); nr. 25 ‘ANTONIO VASSILACCHI detto l’ALIENSE. Studio per un trionfo di Nettuno’ (19 x 27 cm b x h). Koenigs heeft dus kennelijk een ruime selectie uit de aangeboden tekeningen gemaakt: 23 van de 28.

18 Het betreft inv. I 375-449, 451-456, 458-475, 485-491, 493, 537 (inv. I 411 is ook van Böhler, maar in 1930 verworven). Tot de aankoop behoorden onder andere ook 18 tekeningen van Rembrandt en kunstenaars uit zijn school (inv. R 107-124).

19 Inv. I 476-482.

20 Byam Shaw 1983, vol. 1, p. 197, n. 4. De Hofstede de Groot-tekeningen: inv. H 255, H 256, R 134.

21 Voor de geschiedenis van de Collectie Koenigs, zie Elen 1989, pp. 9-25, en A.J. Elen, De Collectie Koenigs (2010, online).

22 Voor de lotgevallen van de Collectie Koenigs voorafgaand aan, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, zie Elen 1989, pp. 14-25 en Dekker 2018, pp. 46-68, evenals de online informatie op de website van het museum.

23 Elen 1989, nr. 301-410; Moskou 1995, nr. 80-193. De verschillen in aantallen tussen beide publicaties (109 resp. 114) zijn het resultaat van nieuwe toeschrijvingen in de laatste, waar voorheen niet-Italiaanse tekeningen als Italiaans zijn aangemerkt (nr. 118-120 als Duits in Elen 1989) en het feit dat van een tekening van Jacopo Tintoretto (inv. I 341; Elen 1989, nr. 396) een tweede versie (inv. I 340; Moskou 1995, nr. 129) aanwezig bleek te zijn.

24 Hiertoe behoren onder andere 10 bladen van Jacopo Tintoretto, 7 van Veronese, 3 van Fra Bartolommeo, 3 van Pisanello, 2 van Alessandro Maganza, 1 van Mantegna, 1 van Lorenzo di Credi en 1 van Barocci (Moskou 1995, nrs. 80-154). Bij de 39 Italiaanse tekeningen uit de zeventiende en achttiende eeuw (Moskou 1995, nr. 155-193) zijn er 13 van Giambattista Tiepolo, 3 van Giandomenico Tiepolo, 2 van Guardi en 2 van Bellotto.

25 De ‘Tweede collectie Koenigs’ bevatte 148 tekeningen van oude meesters, waaronder verschillende tekeningen van Tintoretto uit de aankoop van de Collectie Simonetti in 1928 (die buiten de zekerstelling van 1931 waren gelaten), en meer dan 110 ‘moderne’ tekeningen, hoofdzakelijk van Franse impressionisten (vooral van Cézanne, Corot, Degas en Toulouse-Lautrec). Bij de nalatenschap die in 1948 notarieel verdeeld werd onder de vijf kinderen zaten ook 10 oude en 47 moderne schilderijen, evenals 1.133 oude en moderne prenten (de series Los desastros, Los proverbios en Tauromachia van Goya, en Elles en Yvette Guilbert van Toulouse-Lautrec niet meegerekend). Veel is door de erfgenamen afzonderlijk verkocht, vooral in veilingen in Londen (Sotheby’s) 28.06.1994 (lot 10), New York (Sotheby’s) januari 2001 (lots 1-69 tekeningen, lots 70-106 prenten), New York (Christie’s) januari 2007, Londen (Sotheby’s) 05.02.2007 (lot 11), Londen (Christie’s) 06.02.2007 (lot 7), New York (Christie’s) 16.04.2021 (lots 31-44) en 13-14.05.2021 (lots 444-447), New York (Christie’s) 06.07.2021, lots 26-33 (schilderijen). Een erfgename, mevrouw A.K.M. Boerlage-Koenigs, schonk 21 tekeningen aan Teylers Museum in 2001.

26 Inv. MB 1940/T 7 en T 8.

27 Een uitzondering vormen de weinige aankopen van de Stichting MBVB, die een ‘St’ volgnummer hebben.

28 Onder welke het Rijksmuseum Amsterdam, inv. RP-T-1957-365 (recto en verso).

29 Monbeig Goguel 2021.

30 Stemerding 2021

31 Zie Gibson-Wood 1989 en Gibson-Wood 2003.

32 Inv. I 202-204, I 210, I 467 en I 468 (de laatste nu in Moskou).

33 Haarlem, Teylers Museum, inv. K 075; Florence/Rome 1983-1984, nr. 43, ill., p. 230.

Toon alle noten Toon minder noten