:host { --enviso-primary-color: #FF8A21; --enviso-secondary-color: #FF8A21; font-family: 'boijmans-font', Arial, Helvetica,sans-serif; } .enviso-basket-button-wrapper { position: relative; top: 5px; } .enviso-btn { font-size: 22px; } .enviso-basket-button-items-amount { font-size: 12px; line-height: 1; background: #F18700; color: white; border-radius: 50%; width: 24px; height: 24px; min-width: 0; display: flex; align-items: center; justify-content: center; text-align: center; font-weight: bold; padding: 0; top: -13px; right: -12px; } Previous Next Facebook Instagram Twitter Pinterest Tiktok Linkedin Back to top

Gerard David

Oudewater circa 1450 - Brugge 1523

Gerard David wordt in 1484 lid van het gilde te Brugge. In 1515 wordt hij onder de naam 'Meester Gheraet van Brugghe' in het Antwerpse gilde ingeschreven. In 1519 was hij weer terug in Brugge, waar hij tot zijn dood zou blijven.
In zijn werk is een dusdanige invloed van Noordnederlandse kunstenaars te bespeuren dat aangenomen wordt dat hij een deel van zijn opleiding aldaar, waarschijnlijk in Haarlem, genoten heeft. In Brugge onderging hij de invloed van Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hans Memlinc en vooral Hugo van der Goes. Gerard David kan beschouwd worden als de laatste grote meester uit de schilderschool van Brugge. Zijn belangrijkste leerlingen waren Adriaen Ysenbrant en Ambrosius Benson.

Auteur: Judith Niessen (2012-11-27)

Dankzij de epitaaf op zijn graf in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge weten we dat Gerard David geboren is in de Noordelijke Nederlanden, in het plaatsje Oudewater, bij Gouda.1 Wanneer is onbekend, vermoedelijk ergens rond 1460. Ook weten we niet waar hij zijn opleiding genoot: hij schreef zich in 1484 als onafhankelijk schilder in bij het gilde in Brugge. In ieder geval tonen zijn vroegste schilderijen een mengeling van Noord-Nederlandse en Zuid-Nederlandse stijlen. Ook is er sprake van een duidelijke invloed van Dieric Bouts (ca. 1415/20-1475) die zich ongeveer dertig jaar eerder vanuit Haarlem in Leuven had gevestigd. Om die reden is wel gesuggereerd dat Gerard David een periode in het atelier van deze meester werkzaam is geweest.

Gerard David is relatief vaak gedocumenteerd in de archieven van Brugge, waardoor we redelijk goed bekend zijn met zijn leven in die stad. Zo vervulde hij gedurende zijn loopbaan diverse belangrijke posities binnen het gilde en werd hij in 1507 lid van het prestigieuze Broederschap van Onze-Lieve-Vrouwe van de Droge Boom. Hier maakte niet alleen een bovenklasse van de stad deel van uit, ook de Hertogen van Bourgondië waren het erelidmaatschap toegekend.

Met zijn vrouw Cornelia Cnoop beeldde hij zichzelf als donor af in de Maagd onder de maagden, dat David in 1509 schilderde voor het Klooster van Sion.2 Cornelia was de dochter van Jacob Cnoop de jongere, een goudsmid met belangrijke functies binnen het gilde. Samen kregen ze een dochter, Barbara. Gedocumenteerd is ook De gerechtigheid van Cambyses die hij in 1498 voltooide voor het stadhuis in Brugge.3

Na 1600 begon Davids meest succesvolle periode. Hij kreeg opdrachten voor grote altaarstukken en schilderde met zijn werkplaats populaire composities meerdere malen. Met Antwerpen als het nieuwe artistieke centrum aan het begin van de zestiende eeuw, schreef Gerard David zich uit commerciele overwegingen in 1515 ook in bij het gilde aldaar. Brugge bleef echter zijn woon- en werkplaats. Gerard David onderhield nauwe banden met de boekverluchters in zijn stad. Zo wisselde hij regelmatig composities en motieven met ze uit. (zie inv. nr. N 124). Er zijn aanwijzingen dat hijzelf ook als boekverluchter werkzaam was. Hierover bestaat echter geen zekerheid. Ongeveer vijftien tekeningen kunnen vrij zeker worden toegekend aan Gerard David, waardoor we een behoorlijk goed beeld hebben van zijn tekenstijl. Daaronder bevinden zich een aantal schetsen van  hoofden en handen in zilverstift, die zich kenmerken door hun vloeiende lijnen en subtiele overgangen van licht naar donker.4

Noten

1 Deze biografie is gebaseerd op Ainsworth 1998, pp. 1-5 en M. Ainsworth in Los Angeles/London 2003, pp. 344-345.

2 Rouen, Musée des Beaux Arts, inv. nr. D.803.4; Ainsworth 1998, ill. 79.

3 Brugge, Groeningemuseum, inv. nr. 40-41; Ainsworth 1998, ills. 65-66.

4 Ainsworth 1998, pp. 9-26.

Lees verder Lees minder