Auteur: Yvonne Bleyerveld
Otto van Veen werd in Leiden geboren als zoon van de vooraanstaande Leidse jurist en burgemeester Cornelis Jansz van Veen.1 Omstreeks 1566 ging Otto in de leer bij de Leidse portret- en historieschilder Isaac Claesz van Swanenburgh. In 1572 week het katholieke gezin Van Veen om politieke redenen via Antwerpen uit naar Aken. In 1573 werd Otto van Veen page aan het hof van de prinsbisschop in Luik, Gerard van Groesbeek, en ging gelijktijdig in de leer bij de humanist, schilder en literator Domenicus Lampsonius. In 1574 of 1575 reisde Van Veen naar Rome, waar hij tenminste vijf jaar bleef. Volgens Van Mander verbleef hij vervolgens in Praag en München, aan de hoven van keizer Rudolf II en Wilhelm V van Beieren. In de vroege jaren 1580 trad hij in dienst van Ernst van Beieren, prinsbisschop in Luik en keurvorst van Keulen. In 1583/84 verbleef hij in Leiden, in de kringen rond Justus Lipsius, waarna hij zich verbond aan het hof van hertog Alexander Farnese in Brussel. In 1592 vestigde hij zich in Antwerpen, terwijl hij tegelijkertijd werkte voor het Brusselse hof.
In Antwerpen leidde Van Veen een productief atelier met veel leerlingen. Hij schilderde altaar- en historiestukken, allegorieën en portretten, maakte ontwerpen voor prenten en schreef en illustreerde diverse embleemboeken. Hij was na Adam van Noort de leermeester van Peter Paul Rubens. Na 1609 werd Van Veen door zijn beroemde leerling van zijn leidende positie verdrongen. In 1615 verhuisde hij naar Brussel.
