

Een prachtig perspectief
Het depot is echt, het staat er, gebouwd met vele duizenden kilo’s staal en beton, maar tegelijkertijd lijkt het niet van deze wereld. Alsof het als een soort komeet of meteoriet op aarde is beland. Een gebouw ergens tussen science en fiction. Het tart de wetten van de natuur en architectuur. Het is de triomf van de fantasie, van het geloof in wat kan zijn. Romanschrijver Ernest van der Kwast, museumdirecteur Sjarel Ex en architect Winy Maas laten hun dromen los op het depot.
Tekst: Ernest van der Kwast.
Het is rustig op het Eendrachtsplein en Abdi staat er nog niet. Ik ben twee minuten te vroeg voor onze afspraak. Ik ben benieuwd hoeveel minuten hij te laat zal zijn. Hoe later Abdi is, hoe slechter het met hem gaat. Komt hij niet, en neemt hij ook zijn telefoon niet op, dan moet ik naar zijn huis fietsen, aanbellen, nog een keer aanbellen, soms ook naar boven roepen, en dan net zo lang wachten totdat hij zijn hoofd uit het raam steekt. In het beste geval wrijft hij de slaap uit zijn ogen en is hij de afspraak vergeten. In het ergste geval… Nee, daar wil ik het niet over hebben. Dat is alweer lang geleden.
Ik ken Abdi nu bijna vier jaar via een mentorproject. Ik ben zijn buddy, ik help hem met zijn shit oplossen. Twintigduizend euro schuld, een huurachterstand van een halfjaar, een woningcorporatie die hem op straat wil gooien. Maar ook met kleine dingen: een tas boodschappen, een fiets, een wandeling door het park. En heel veel gesprekken.
Het is één minuut voor tien, en Abdi staat voor mijn neus. ‘Je bent te vroeg,’ zeg ik.
‘Ja, man.’
We steken de Westblaak over en lopen naar Het Nieuwe Instituut. We hebben daar een bankje, zoals geliefden ook een bankje hebben in parken of grote steden als Parijs en New York. Op het bankje bij Het Nieuwe Instituut hebben we gepraat, geschreeuwd, gevloekt, gehuild, gezwegen en gestaard naar het water, of de omgeving, inclusief mooie vrouwen die langsliepen, of nog beter: langsfietsten in rokjes vol zomer.

De laatste tijd kijken we steeds meer naar het depot van Boijmans Van Beuningen. We hebben het zien verrijzen vanaf ons bankje, we hebben de betonnen wanden omhoog getakeld zien worden, we hebben de spiegels bevestigd zien worden. Abdi heeft ook de bomen naar het dak gehesen zien worden. Hij is een groot fan van het gebouw. Soms fietst hij ernaartoe vanuit zijn huis om te kijken naar de vorderingen, naar de magie van de bouw. ‘Je gelooft het niet, man,’ vertelde hij me. ‘Ze hebben gewoon bomen op het dak geplant! Grote, geweldige bomen die je normaal in het bos ziet!’
‘Het gaat kut,’ zegt hij nu op het bankje, op anderhalve meter afstand van mij. ‘Het gaat slecht, man.’
Ik ben even bang dat hij gaat vertellen dat hij is teruggevallen. Zijn grootste vijand was lange tijd cannabis. Maar die demon heeft hij verslagen, nadat hij was verworden tot een vaatdoek en ik hem naar een kliniek heb gesleurd, en een halfjaar later naar een andere in een bos, nadat hij zichzelf binnenstebuiten heeft gekeerd, nadat hij heeft gevochten als een leeuw.
‘Heb je geblowd?’ vraag ik.
‘Nee, man. Ben je gek?’
Abdi vertelt dat hij het even niet meer ziet zitten. Hij zit de hele dag thuis, heeft geen werk, geen perspectief meer, en moet rondkomen van vijftig euro per week, het leefgeld van de kredietbank die hem helpt met zijn schulden. Net toen het beter met Abdi ging, toen hij uit het diepe dal klauterde, kwam corona. Stopte alles. Hij zou stage gaan lopen bij een groot bedrijf, hij wilde aan zijn toekomst werken. ‘Nu kan niets meer. Ik word gek, man. De muren komen op me af.’
‘Het is een lastige tijd,’ zeg ik.
‘Het is een verschrikkelijke tijd.’
‘Ik heb op dit moment geen oplossing. Het enige wat je kunt doen, is volhouden.’
‘Weet je hoe moeilijk het is om vol te houden als je maar vijftig euro per week hebt?’
Ik weet het niet. Het is ook een lastige tijd voor mij: veel opdrachten zijn geschrapt, maar er loopt gelukkig nog wat werk door. Het is niet veel, maar ik hoef niet voor hulp bij de overheid aan te kloppen.
‘Je kan toch toveren,’ zegt Abdi opeens. ‘Je hebt gezegd dat je kan toveren. Waarom doe je dat nu niet?’

Hij heeft een feilloos geheugen. Soms herinnert Abdi me aan iets wat ik allang ben vergeten.
‘Weet je het niet meer? Je was boos op mij, je had werk geregeld, maar ik had mijn telefoon niet opgenomen.’
Het was werk in een museum. Ze zochten publieksbegeleiders voor een nieuwe tentoonstelling. Ideaal voor Abdi, die erg sociaal is ingesteld en graag contact maakt met mensen. Ik had samen met hem een sollicitatiebrief geschreven. Hij kreeg de baan, maar was teruggevallen in zijn verslaving. Hij kwam niet opdagen, beantwoordde geen berichtjes, nam zijn telefoon niet op. Twee maanden later stond op de voorpagina van de krant een foto van de opening van de tentoonstelling: Koningin Máxima naast twee publieksbegeleiders.
Van een dreigende huisontruiming met een berg schulden naar een plekje naast de koningin. Het was mogelijk geweest…
‘Je weet dat ik kan toveren,’ had ik tegen Abdi gezegd toen hij was afgekickt. ‘Alleen werkt mijn toverkracht niet als jij er niet bent.’
Hij is er nu. Hij zit naast me, hij is honderd procent helder en aanwezig.
Ik kijk naar het depot, naar de honderden spiegels, naar de skyline die erin weerspiegeld wordt. Je kunt ver kijken en veel zien. Ik zie de Erasmusbrug, maar ook de Delftse Poort. Het is een prachtig perspectief.
‘Volgend jaar gaat het open,’ zeg ik tegen Abdi. ‘Stel je voor dat jij daar gaat werken.’
‘Nee, man. Daar kom ik nooit binnen.’
‘Ik tover je naar binnen,’ zeg ik. ‘Ik mag een verhaal schrijven over het gebouw, en in dat verhaal werk jij in het nieuwe depot van Boijmans.’
‘Zeker weer als afwasser?’
Het vorige baantje dat ik voor Abdi had geregeld, was in de spoelkeuken van een restaurant van een vriend van mij. Abdi hield het twee maanden vol. Keihard werken en dan vijftig euro per maand krijgen, dat houdt niemand vol.
‘Nee, als gastheer. Je verwelkomt mensen van over de hele wereld, delegaties uit Japan en de Verenigde Staten, een sjeik uit Saoedi-Arabië, kunstverzamelaars, museumdirecteuren.’
Abdi krijgt een glimlach op zijn gezicht, maar zegt dan: ‘Het is een verhaal.’
‘Nee, dat is het niet.’

Ernest van der Kwast (1981) is schrijver en presentator van 'Boek & Meester' en de maandelijkse talkshow Rotterdam Late Night. In oktober verschijnt zijn nieuwe, grote roman Ilyas. Via Rotterdamse Douwers helpt hij jongeren hun leven weer op de rails te krijgen.

Is dit een gebouw?
Tekst: Sjarel Ex.
Afgelopen najaar kwamen ze, honderden en nog eens honderden spiegels, ambachtelijk gegoten en convex gebogen in China. Met zwierende hoogwerkers gingen de enorme glasplaten de lucht in. De gevel reflecteert stukje bij beetje een combinatie van stad en zwerk. Elke plaatsing legt een puzzelstuk ervan bloot. Alles verkleind tot 10% van de werkelijke omvang. Het effect is vanaf de eerste hijspartij al verrassend, zo niet verbluffend. Je gelooft bijna niet wat je ziet, begin met kijken en het fascinerende schouwspel laat je niet meer los. Een regenboog in de stad zie je extra scherp. Het spiegeldbeeld golft en danst want elk paneel verschilt millimeters. Zie jezelf in de spiegelmuur en een stap verder verdwijn je in het panorama van de stad. Een fata morgana? ‘Dit is geen gebouw’ (‘Ceci n’est pas un bâtiment’) hoor ik René Magritte zeggen. Bij zon is alles helder blauw, dan ben je in de wolken. Zoals...ja zoals het liefdespaar van Dalí.
Grijze dagen komen dubbel en dwars aan. De schemering onthult Rotterdams fonkelende skyline. Zou Jules het zo nog hebben gezien? Onze nachtburgemeester, zag hij die sprookjesachtige kant van Rotterdam, door de spiegel bloot gelegd? Vanaf de Mathenesserlaan aankoersend op het depot, waan ik me in een film noir, op een brede boulevard in Parijs en fluit ik een chanson. Maar vanuit de Witte de Withstraat lijkt het gebouw bijna een wat verlegen, groot hoofd, dat stiekem de straat in loenst. Uit het gelid staan. Kijk eens in het oeuvre van Philip Guston, hoe als hij dat schildert. Vanaf balkons van woontorens in het centrum zie je vanaf komende zomer de Pleinbioscoop . Dan werkt het depot als een traditioneel spionnetje waarmee je om de hoek kijkt. Architectuur, ontsproten aan de fantasie van Winy Maas, die zowel skyline, omgeving als mensen verbindt. Niet meer surreëel, maar echt, afgemaakt met een toefje Siberisch groen.
Spiegelende parkdroom
Tekst: Winy Maas.
Ik heb een verleden met het Museumpark; toen landschapsarchitect Yves Brunier in de jaren negentig het park met OMA ontwierp, hielp ik mee met de selectie van de eerste bomen. In april zijn 75 speciaal gekweekte berken naar de top van het depot getakeld als begin van het door ons bedachte dakbos, een mooi moment! De cirkel is rond, want juist uit de verstandhouding met het Museumpark is het depot geboren; we wilden niet dat het de grond raakte, het moest als het ware zweven boven de grond. De spiegelende gevel vergroot het park twee tot drie keer. Al in het eerste stadium van het ontwerp droomde ik van een park waar niet alleen overdag leven is – met mensen op ligbedjes in de rozentuin genietend van de zon die weerspiegelt in het depot – maar ook ’s avonds, met vuurvliegjes en lichtprojecties van kunstenaars die de gevel straks als canvas kunnen gebruiken.

Depot Journaal
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Depot Journaal #4 dat deel uitmaakt van een serie van 6. Wil je graag alle gedrukte edities thuis ontvangen? Stuur dan een email naar info@boijmans.nl met je volledige naam en adres, plus de vermelding ‘ontvangst Depot Journaal’.