Auteur: Suzie Hermán
Dit fragment dat uit een verlucht antifonarium is gesneden toont het onderste deel van een scène met de tenhemelopneming van Maria.[1] De randen van het blad zijn recht afgesneden, maar het is onduidelijk waarom het lichaam van Maria van dit deel van de scène werd gescheiden. Misschien was het bovenste deel ervan beschadigd of sneed de kunsthandelaar de miniatuur in meerdere stukken teneinde deze apart te kunnen verkopen. Hoewel de scène oorspronkelijk deel uitmaakte van een grotere compositie en de essentiële linguïstische context nu geheel ontbreekt, maakt het feit dat het blad bewaard is gebleven duidelijk dat het toch als een klein schilderij op zich werd gewaardeerd.
Het onderste deel van het fragment toont een landschap met in de voorgrond een meanderende rivier die de contouren van een stad markeert. De zeshoekige stadsmuren duiden mogelijk op een geïdealiseerde heilige stad zoals Jeruzalem of verwijzen naar een Italiaanse stad die gerelateerd is aan de opdrachtgever van het antifonarium. Rondom de stad staan grote kegelvormige bomen. Erachter rijst een berg op, geflankeerd door typisch Toscaanse cipressen met lange stammen en driehoekige kruinen die tot ver in de hemel reiken en daarmee de opwaartse beweging van Maria’s tenhemelopneming benadrukken. Boven de stad zweven vier cherubijnen met rode vleugels die de scheiding markeren tussen hemel en aarde. Aan weerszijden van de cherubijnen houden twee engelen in golvende, roze gewaden met roze, groene en gouden vleugels een mandorla vast die grotendeels onder Maria’s blauwe gewaad schuilgaat. De schilder maakte gebruik van atmosferisch perspectief om zowel de diepte als immense omvang van de ruimte te suggereren. In de blauwe achtergrond boven in de miniatuur lijken witte hoogsels water aan te duiden, wat mogelijk verwijst naar een oude benaming voor Maria: ster van de zee.
Het antifonarium waaruit dit fragment werd gesneden is vermoedelijk een Sanctorale die ergens na het midden van het boek was ingebed. Uit het feit dat het fragment onderaan taps toeloopt en grofweg rond de contouren van de letter V is afgesneden, valt af te leiden dat de miniatuur deel is van een gehistorieerde initiaal. Waarschijnlijk introduceerde de letter een gezang voor een viering rond Maria, mogelijk de antifoon Virgo prudentissima quo progrederis … (Meest wijze Maagd, waar gaat Gij heen …) die op 15 augustus tijdens de eerste Vespers voor het feest van de aanvaarding gezongen wordt. Dit gezang werd doorgaans verlucht met een scène van de tenhemelopneming van Maria. De verso van het fragment toont rode notenbalken met muzieknotaties en de tekst van een gezang met onder meer de woorden: … […u]s salva d[…] (…redt …). Dit gezang werd vermoedelijk ook op of rond 15 augustus gezongen.
De relatief grote omvang van het fragment duidt erop dat het uit een lijvig liturgisch boek voor ouders uit Italië stamt, waar grote koormanuscripten erg geliefd waren. Hoewel de stijl en iconografie van de illustratie een Florentijnse herkomst van de miniatuur suggereren, valt de precieze werkplaats lastig aan te wijzen. De aandacht voor de architectuur en de ondulerende lichamen van de engelen en hun golvende draperie duiden op de werkplaats van Ser Ricciardo di Nanni (werkzaam ca. 1449-1480) en dan met name diens illustratie van de allegorie van de natuur in De Naturalis Historiae van Plinius de Oudere.
Deze ongepubliceerde uitsnede kwam in 1923 in de collectie van het museum terecht als deel van een belangrijke schenking van tekeningen en prenten van Adriaan Domela Nieuwenhuis. De inventaris van die collectie wijst uit dat Nieuwenhuis naast tekeningen en prenten ook miniaturen en fragmenten uit manuscripten uit Italië, Duitsland en Frankrijk bezat. De in potlood genoteerde ‘3’ op de verso doet vermoeden dat het blad voorheen deel uitmaakte van een grotere verzameling soortgelijke objecten.