Auteur: Rhoda Eitel-Porter
Deze tekening is van dezelfde hand als een dubbelzijdig betekend blad van dezelfde omvang in Boedapest,[1] zoals Iván Fenyö in 1965 als eerste opmerkte. Beide bladen maakten zeer waarschijnlijk deel uit van hetzelfde modelboek. Meestal gemaakt van duurzaam perkament, al werd later in de vijftiende eeuw ook papier gebruikt, bevatten modelboeken een verzameling uitgewerkte studies die vaak in twee rijen boven elkaar op één blad waren geplaatst. Ze dienden in de werkplaats als repertorium van beeldmotieven waar zo nodig op teruggegrepen kon worden. Het blad in Boedapest was volgens de vermelding in het bezit van Charles Férault (1877-1957), die als kunsthandelaar en verzamelaar actief was in Parijs en Biarritz. Aangezien Franz Koenigs de Rotterdamse tekening rond 1929 van de kunsthandelaar Julius W. Böhler (1883-1966) uit Luzern kocht, moet het modelboek op zijn laatst dus rond die tijd zijn gedemonteerd.
De Rotterdamse tekening toont van linksboven naar rechtsonder: twee staande vrouwen (misschien twee muzen?), één met een boog; een koning in profiel die met een scepter in zijn hand naar links loopt; een staand, schaars gekleed engeltje (of cupido) met vaag aangeduide vleugels die zijn rechterarm uitstrekt alsof hij iets vasthoudt of laat vallen; een dwerg, gezien op de rug, met een veer op zijn muts en misschien een opgeheven staf; en kleine, zwakkere schetsen in zwart krijt, vermoedelijk door een andere kunstenaar, van een kar met wielen en een valk met een kapje op. Op de verso zijn twee staande, elegant geklede jongemannen met een staf te zien waarvan de een de ander een lange staf lijkt te geven, en een jonge page linksonder die er schijnbaar bij hoort en het zwaard van zijn heer vasthoudt. Ook de tekening in Boedapest toont vignetten en individuele figuren, maar met begeleidende inscripties die lastig te ontcijferen en te duiden zijn - sommige verwijzen mogelijk naar het onderwerp, andere misschien naar de kleur. We zien: een staande man met een zwaard en een speer, aangeduid als rugante (een arrogante, irritante kerel/mopperaar?); een man die een grommend draakje vasthoudt (fusto (een sterke man?) of fulvo (getaande, oranje-bruine kleur) of susio); de sibylle in Tivoli (tiburtina) en een staande soldaat (seguazo (volger?) of feguazo); en verso: een groep van vier vrouwen, één met een kind en twee met een hoorn des overvloeds (finsione?); een enigszins verkort weergeven mannenkop met een opvallende helm; twee konijnen en een jachthond die achter een beer aan rent (turanti/auranti of aurantiasi, een gele kleurstof?).[2] De tekening in Boedapest is verder uitgewerkt dan het Rotterdamse blad, met rode wassingen voor vleestinten en meer goudverf voor details als laarzen, haren en de draak. De figuren op beide bladen behoren allemaal tot de seculiere wereld, waarbij sommige zijn ontleend aan de mythologie, zoals de Tiburtijnse sibille, en andere, zoals de dwerg, de studies van dieren en de stijlvol geklede jongemannen met hun page, het rijke hofleven verbeelden. De goudverf suggereert dat de tekeningen mogelijk als inspiratie dienden voor verluchte handschriften.[3] Dit soort motieven zonder vrijwel enige aanduiding van de achtergrond konden worden gebruikt ter illustratie van verhalende scènes uit de hoofse literatuur, zoals de ongekend populaire Roman de la Rose, of zelfs als op zichzelf staande afbeeldingen in de marges van stichtelijke teksten.
De vaardige hand waarmee de levendige figuren zijn getekend en de verkorte soldatenkop is neergezet, als ook de korte tunieken met wijde mouwen, kousen en muts met een veer van de figuren duiden op een datering rond 1470 tot 1500. Fenyö omschreef het blad in Boedapest als een tekening van een anonieme Venetiaanse kunstenaar rond het einde van de vijftiende eeuw, misschien mede op grond van de inscriptie carpaccio in zwart krijt op de voorkant van het Rotterdamse blad. Toch is het lastig om in de tekening elementen aan te wijzen die typisch Venetiaans zijn of die in de inscripties op een lokaal dialect duiden. De hand van tekenen en de techniek ogen niet uitgesproken Venetiaans en sommige motieven, zoals de springende hond die achter een beer aanholt, roepen Lombardische modelboeken uit een eerdere periode in herinnering. De algemene aanduiding Noord-Italiaans lijkt meer op zijn plaats voor deze tekeningen, die vermoedelijk werden gemaakt in een periode waarin het gebruik van modelboeken in de werkplaats afnam en kunstenaars steeds vaker hun eigen schetsboeken aanlegden.