Auteur: Judith Niessen
Deze tekening en nog vier andere in dit museum (inv. nrs. I 103, I 105-106, I 191) zijn gekopieerd naar een ets die in 1580 in Venetië is gedrukt (afb. 1). Volgens een inscriptie op de ets is deze door Onofrio Panvinio (Verona 1529-1568 Palermo) ontworpen.1 Het betreft een afbeeling van het Circus Maximus in Rome, waar een lange processie van groepen mensen rechtsboven het circus binnengaat, zich daar doorheen slingert en rechtsonder het circus weer verlaat. Elke groep binnen de optocht is te identificeren dankzij een korte Latijnse inscriptie en ook de ingangen, de obelisk en de eindpunten van het langwerpige platform in het midden worden met een korte tekst aangegeven.
Panvinio behoorde tot de orde van de Augustijner Heremieten. Hij was één van de belangrijkste kerkhistorici en archeologen van zijn tijd. Vermoedelijk was de ets bedoeld ter illustratie van een postuum uitgegeven manuscript over triomftochten en het Romeinse circus, geschreven door Onofrio Panvinio. Als zodanig is ze echter niet gebruikt.2 De ets genoot een zekere populariteit. Ongeveer een eeuw later, in 1698, nam de van oorsprong Duitse Nederlander Joannes Georgius Graevius (1632-1703) de ets als basis voor een serie afbeeldingen ter illustratie van zijn heruitgave van de geschriften van Panvinio.3 Hij baseerde de daarin opgenomen afbeelding van het Circus Maximus losjes op de voorstelling en wijdde andere afbeeldingen in deze uitgave aan afzonderlijke groepen uit de processie. De figuren in Graevius’ illustraties zijn robuuster en meer sculpturaal van aard en robuuster dan die in de ets en de hier besproken tekeningen.
De tekening met inv. I 106 is gemaakt naar de groep met de lictores et viatores (gerechtsdienaren en reizigers), reliqui magistratus (overige magistraten) en de senatores (senatoren) die rechtsboven het circus binnenlopen. De mannen en vrouwen van de tekening met inv. I 103 zijn in de ets rechts naast de obelisk afgebeeld en zijn daar op basis van de inscripties geïdentificeerd als vogelwichelaars (Augures) en priesters die zich concentreerden op de Griekse cultus en sibyllen (XV. uiri Sacris faciundis). De tekening met inv. I 191 is gekopieerd naar de groep links van de obelisk, de Flamines (een type priesters). De groep in de tweede rij, die bij het eindpunt (Meta) van het podium de bocht omgaat, zijn gekopieerd in de tekening met inv. I 105. Het zijn de pullarij (heilige kippenhoeders), de Harus pices (zwaarddragers) en de ministri sacerdotum (offerdienaren). Op het eindpunt van het podium, dat tegelijkertijd een soort offerblok is, met een opening om een vuur aan te leggen, zijn in de tekening nog drie vaten toegevoegd die in de ets niet aanwezig zijn. Als laatste is de groep die het circus weer uitloopt gekopieerd (inv. I 104). Het zijn de hoogste magistraten die in de tocht voorop lopen (summus magistratus qui pompam ducebat). Van de figuren in de vijf fragmenten zijn alleen de contouren nagetekend. De arceringen en schaduwen die in de prent aanwezig zijn, zijn vrijwel volledig achterwege gelaten.
De fragmenten maakten waarschijnlijk oorspronkelijk deel uit van hetzelfde blad. Hoewel het voor de hand ligt dat de gehele voorstelling hierop was overgenomen, is dit niet met zekerheid te zeggen. Zo is bij tekening inv. nr. I 104 de randversiering van het circus alleen globaal aangegeven en is slechts één fragment (inv. nr. I 103) doorgegriffeld. Wat de functie van deze kopieën was, is onbekend. Mogelijk dienden ze als hulp bij overbrenging van de gehele voorstelling of onderdelen daarvan naar een nieuwe afbeelding, zoals dat in 1698 gebeurde bij de uitgave van Graevius.
Nadat de tekeningen door Koenigs als ‘Italiaanse school’ waren aangekocht, schreef Van Regteren Altena ze toe aan Lambert Lombard.4 Iconografisch passen de tekeningen inderdaad goed binnen diens oeuvre. Lombard maakte talloze tekeningen naar antieke voorbeelden.5 De zeer algemene tekenstijl van de kopieën maakt het echter moeilijk te zeggen of de maker daadwerkelijk Zuidnederlands was. Ook zijn de tekeningen nauwelijks te dateren. De prent werd immers tot laat in de zeventiende eeuw gebruikt. De tekeningen moeten in ieder geval zijn ontstaan na de eerste uitgave van de ets in 1580.