:host { --enviso-primary-color: #FF8A21; --enviso-secondary-color: #FF8A21; font-family: 'boijmans-font', Arial, Helvetica,sans-serif; } .enviso-basket-button-wrapper { position: relative; top: 5px; } .enviso-btn { font-size: 22px; } .enviso-basket-button-items-amount { font-size: 12px; line-height: 1; background: #F18700; color: white; border-radius: 50%; width: 24px; height: 24px; min-width: 0; display: flex; align-items: center; justify-content: center; text-align: center; font-weight: bold; padding: 0; top: -13px; right: -12px; } Previous Next Facebook Instagram Twitter Pinterest Tiktok Linkedin Back to top

Cornelis Cornelisz. van Haarlem

Haarlem 1562 - Haarlem 1638

Cornelis Cornelisz van Haarlem was een leerling van Pieter Pietersz, de zoon van Pieter Aertsen, en geldt als een van de meest uitgesproken maniëristische schilders in de Noordelijke Nederlanden. Hij werd in 1562 in Haarlem geboren. Na zijn studietijd in Antwerpen te hebben doorgebracht keerde hij in 1581 terug naar zijn geboortestad, waar hij in 1583 een schutterstuk maakte. Hij maakte meerdere schilderijen op groot formaat, onder andere met scènes uit de bijbel en de mythologie. Zijn werk kenmerkt zich door naaktfiguren in allerlei gecompliceerde houdingen.

Auteur: Yvonne Bleyerveld

De belangrijkste bron van Cornelis’ leven is zijn vriend en collega Karel van Mander, die in zijn Schilder-boeck (1604) uitvoerig over hem vertelt.1 Cornelis van Haarlem was de zoon van de drapenier Cornelis Thomasz en zijn echtgenote Alijdt Jacobsdr, leden van een welgestelde, katholieke Haarlemse familie. Cornelis bracht zijn leertijd door bij de uit Amsterdam afkomstige kunstenaar Pieter Pietersz, die omstreeks 1573 in Haarlem woonde. In 1579 vertrok Cornelis naar Frankrijk met het doel naar Parijs en Fontainebleau te reizen. Wegens een pestepidemie moest hij echter zijn reis onderbreken. Hij ging in de leer bij Gillis Coignet in Antwerpen, waar hij een jaar verbleef. In 1580 keerde Cornelis naar Haarlem terug om zich als zelfstandig schilder te vestigen.

Een grote stimulans betekende de vriendschap met Hendrick Goltzius, die vanaf 1577 in Haarlem woonde en met Karel van Mander, die zich als Vlaamse immigrant in 1583 in de stad vestigde. De kunstenaars vormden met zijn drieën een ‘Academie’, waar zij vermoedelijk beeldmateriaal bestudeerden en naar model tekenden. Van Mander introduceerde bij zijn collega’s het werk van Bartholomeus Spranger, de uit Antwerpen afkomstige, internationaal befaamde hofschilder van keizer Rudolf II in Praag. De invloed die van Sprangers werk uitging leidde tot de ontwikkeling van het Haarlems maniërisme.

In de vroege jaren 1590 ontving Cornelis van Haarlem een grote opdracht van het Haarlemse stadsbestuur: het vervaardigen van drie monumentale schilderijen voor het Prinsenhof, het gastenverblijf van de prins van Oranje in Haarlem. Deze doeken vormen een hoogtepunt van het Haarlems maniërisme en tevens van Cornelis’ carrière. In de loop van de jaren 1590 werden door hem geschilderde composities rustiger en minder extravagant, uitgevoerd in warmere kleuren. Cornelis was schilder van historiestukken, halffiguren en tronies. Aan het eind van zijn leven schilderde hij enkele genrevoorstellingen op klein formaat.

Aan Cornelis van Haarlem worden slechts dertien tekeningen toegeschreven.2 Hij moet echter veel meer tekeningen gemaakt hebben. Uit zijn testament uit 1634 blijkt dat de kunstenaar aan zijn dochter Maria een groep tekeningen van zijn hand naliet, uitgevoerd in rood krijt.3 We kennen van Cornelis zelfstandige tekeningen bedoeld voor de verkoop, zoals zijn Tityus uit 1588.4 Ook legde hij geschilderde figuren vast in rood krijt, die hij vervolgens in andere composities opnieuw gebruikte. Daarnaast maakte hij figuurstudies als werk- en studiemateriaal.5 Hendrick Goltzius en Jan Harmensz Muller maakten gravures naar Cornelis’ ontwerpen. Daarvoor zijn echter geen getekende ontwerpen bewaard gebleven, maar wel enkele olieverfschetsen.6

Noten

1 Van Mander 1604 (editie Miedema), fol. 292r-293v. Deze biografie is gebaseerd op Niessen 2012.

2 Niessen 2012, p. 30; Van Thiel 1999, pp. 439-446.

3 Niessen 2012, p. 18.

4 Wenen, Albertina, inv. nr. 8101; Van Thiel 1999, pp. 441-442, nr. D 6.

5 Niessen 2012, p. 43.

6 Niessen 2012, pp. 61-62.

Lees verder Lees minder